Pierre Kemp

    The Pantheism Pierre Kemp

    Kees Boukema

       

    Initially, the work of the Limburg artist Pierre Kemp moved within the lines of Catholic teaching. After his primary schooling he worked for some time as a pottery painter in a Maastricht pottery factory . His poetry did sometimes contained traces of pantheism: ‘There is something of the soul in every thing / In everything that moves or lives motionless’. (“Dreamery”, 1914; see Wiel Kusters, Pierre Kemp, Een leven, pp. 160, 188 and 190). And sometimes he boldly painted the unity he saw of God, man and nature; for instance in the round shapes of the cornfield, the tonsure of Francis and the sun in the painting ‘Song of the Sun of St. Francis’ (1930):

    In June 1927 the magazine ‘De Gemeenschap’ published his poem ‘Verbascum’:

    The valleys are full of golden towers,

    the lips of God move under His stars

    and blow sleep over the flowers.

         Verbascum is a huge plant with flaming yellow flowers. It’s a linguistic game of transcendence and nature . The golden towers here are not near the church but in the open field, and the breath of God does not give life, but brings sleep (the unconscious life). Pierre Kemp  called this verse his “breakthrough” [Eric Corsius, Volzin, December 2017, p. 50]. It is the first of many explicitly pantheistic verses he would write in the latter half of his life.

    Simon Vestdijk, who had an immediate eye for the talents of Pierre Kemp, called him ‘one of the very few, completely original appearances in Dutch poetry. An important poet who stood outside the tradition and always wrote variations on one and the same theme: a combination of “play” and mysticism’. Mysticism of the playful human being; ‘homo ludens’. Kemp succeeds, as it were, in ‘playing serious’. That is, to play like a child. There is wisdom in the background, nourished by a childishness of mind. It is the primitivism of the gifted artist.” (NRC, July 5, 1938 and October 18, 1940.)

    A child puts ‘something’– a toy, a block or a pebble–in space, and this something fills his consciousness so much that it also becomes ‘everything’. This completely coincidental topography is the root of all pantheistic mysticism.’ Vestdijk illustrates this with the poem ‘Geruis’. In it the things (the wind and the leaves) are not placed in causal connection, but placed side by side. They rustle conjointly:

    The wind is one thing and the leaves are another.

    They have been rustling for a long time together.

    I stand by it, listening tireless.

           Sometimes everything seems dim to me, sometimes all things seems clear.

    And if I take my hat off,

    music is a movement through the hair.

         In his essay ‘Life as a Poet’, Pierre Kemp also compared poets to saints: They are both ‘children’. The eyes of a small child are not yet refined. They have not yet been brought up with the ‘truths of life’ and ‘contrived fairy tales’. Those eyes see just as clearly as those of animals (…..) The child sees more than the adults, who only see what théy see. The child is above prejudice. For every true poet and saint, reaching that unspoiled state has always been a ‘Way of the Cross’, which they have managed to accomplish. By wanting to be like a child, the true poet provokes resistance in society, but he will not be forgotten after his death. A book will be written on each of his words; the many visions of him guarantee him eternity.” Kemp foresaw that “the Catholics will write that he was one of them, the Protestants that he was a reformer and unbelievers that he was a pantheist” (Wiel Kusters, p.98 ff.; see also pp. 283 and 425).

    In 1946, after the horrors of W.W. II, Pierre Kemp wrote the poem ‘Critical’. It is a poem, which seems eminently suitable for multi-religious appropriation:

    I feel obliged to the light to live,

    but before I give myself to that duty for the light,

    I need to know that it’s not only

      darkness burst into flames.

    In an article he wrote on the occasion of Pierre Kemp’s 70th birthday, Vestdijk called it: ‘a highly original and very oppressive vision of a process of spontaneous combustion, which seems to underlie existence’ (Voor en na de explosie The Hague, 1960, p. 119).

     


    Het Pantheïsme van Pierre Kemp

    Kees Boukema

    Aanvankelijk bewoog het werk van de Limburgse kunstenaar Pierre Kemp (na zijn lagere schooltijd enige tijd werkzaam als plateelschilder in een Maastrichtse aardewerk fabriek) zich binnen de lijnen van de katholieke leer. Wel bevatte zijn poëzie soms sporen van pantheïsme: ‘Daar is iets van de ziel in ieder ding / In al wat roert of leeft bewegingloos’. (‘Dromerij’, 1914; zie Wiel Kusters, Pierre Kemp, Een leven, blz. 160, 188 en 190). En soms schilderde hij op vrijmoedige wijze de eenheid die hij zag van God, mens en natuur; bijvoorbeeld in de ronde vormen van korenveld, tonsuur van Franciscus en de zon in het schilderij ‘Zonnelied van de H. Franciscus’ (1930). 

         In juni 1927 had het Tijdschrift De Gemeenschap zijn gedicht ‘Verbascum’ gepubliceerd:

                                           De dalen staan vol gouden torens,

                             de lippen van God bewegen zich onder Zijn sterren

                                           en blazen slaap over de bloemen.

         Een taalspel van transcendentie en natuur (verbascum of koningskaars is een metershoge plant met vlammend gele bloemen). De gouden torens staan hier niet bij de kerk, maar in het open veld en de adem van God wekt niet tot leven, maar brengt de slaap (het onbewuste leven). Pierre Kemp  noemde dit vers zijn ‘doorbraak’ [Eric Corsius, Volzin, december 2017, p. 50]. Het is het eerste van veel expliciet pantheïstische verzen die hij in de tweede helft van zijn leven zou schrijven.

         Simon Vestdijk, die direct oog had voor de talenten van Pierre Kemp, noemde hem ‘een van de zeer weinige, volstrekt oorspronkelijke verschijningen in de Nederlandse dichtkunst. Een belangrijk dichter die buiten de traditie stond en steeds varianten schreef op een en hetzelfde thema: een samengaan van ‘spel’ en mystiek’. ‘Mystiek van de speelse mens ‘homo ludens’. Kemp slaagt er in, als het ware ‘ernstig te spelen’. Dat wil zeggen: als een kind te spelen. Er is wijsheid op de achtergrond, gevoed door een kinderlijkheid van geest. Het is het primitivisme van de begaafde kunstenaar.’ (NRC, 5 juli 1938 en 18 oktober 1940.)

         ‘Een kind zet ‘iets’ neer in de ruimte, een stuk speelgoed, een blok of een kiezelsteen en dit iets vult zijn bewustzijn zozeer dat het tevens tot ‘alles’ wordt. Deze volkomen toevallige topografie is de wortel van alle pantheïstische mystiek.’ Vestdijk illustreert dit aan de hand van het gedicht ‘Geruis’. Daarin zijn de dingen (de wind en de bladeren) niet in causaal verband, maar naast elkaar neergezet. Ruisen doen zij samen:

                                 De wind is een ding en de bladeren zijn een ander.

                                  Zij ruisen onderling al lang samen met elkander.

                                        Ik sta daarbij en luister mij niet moe.

                                   Soms schijnt me alles vaag, soms alles klaar.

                                            En als ik even mijn hoed afdoe,

                                       is muziek een beweging door het haar.

         In het essay ‘Dichterschap’ vergeleek ook Pierre Kemp dichters met heiligen: Het zijn beide ‘kinderen’. ‘De ogen van een klein kind zijn nog niet geraffineerd, nog niet opgevoed met de ‘waarheden van het leven’ en ‘gekunstelde sprookjes’. Die ogen zien net zo zuiver, als die van de dieren ( …..) Het kind ziet meer dan de volwassenen, die slechts zien, wát ze zien. Het kind staat boven de vooroordelen. Voor iedere ware dichter en heilige is het bereiken van die onbedorven staat altijd een (spirituele) kruisweg geweest, die zij hebben weten te volbrengen. Door als een kind te willen zijn roept de ware dichter weerstand op in de samenleving, maar hij zal na zijn dood niet worden vergeten. Over elk van zijn woorden zal een boek worden geschreven; de vele visies op hem garanderen hem de eeuwigheid’. Kemp voorzag dat ‘de katholieken zullen schrijven, dat hij één van hen was, de protestanten dat hij een hervormer was en ongelovigen dat hij een pantheïst was’ (Wiel Kusters,, p.98 e.v.; zie ook p. 283 en 425).

         In 1946, na de verschrikkingen van W.O. II, schreef Pierre Kemp het gedicht ‘Kritisch’. Het is een gedicht, dat bij uitstek geschikt lijkt voor multi-religieuze toeëigening:

                                          Ik voel mij door het licht verplicht te leven,

                                       maar eer ik me aan die plicht om ‘t licht wil geven,

                                                moet ik weten, of het nog anders is

                                                 dan in brand gevlogen duisternis.  

         Vestdijk noemde het, in een artikel dat hij schreef ter gelegenheid van de 70e verjaardag van Pierre Kemp: ‘een hoogst originele en wel zeer beklemmende visie op een proces van zelfontbranding, dat aan het bestaan ten grondslag schijnt te liggen’ ( Voor en na de explosie, Den Haag, 1960, p. 119).

     

     


    ABOUT THE AUTHOR

    Kees Boukema has been a student of Vedanta and other philosophical systems for decades. He has contributed variously to the field of higher thinking. He has written numerous articles on philosophical subjects, reviewed books, and has translated important articles and books. Mr Kees Boukema’s most recent work is the translation into Dutch of the book The Practice of Meditation.

    Kees Boukema is sinds decennia student van Vedanta en andere filosofische systemen. Hij heeft divers bijgedragen aan het veld van hoger denken. Hij heeft belangrijke artikelen en boeken geschreven en vertaald. Het nieuwste boek van Dhr Kees Boukema is, De Beoefening van Meditatie.