Life

    The Story of Your Origin

    Corne van Nijhuis

    Often the most trivial questions are the most deceptive. Take such a simple question as: when did you come into existence as a human being? We are then quickly inclined to refer to our birth. We then think of the day on which we were born and, if possible, even the time on our birth certificate. But if you think about it….. is that moment really it? Does man “arise” as soon as he has left the birth canal? Isn’t that just an administrative measuring point? Approached the question slightly differently: when did your “human life” begin for you?

    The answer to the question ‘when’ should of course be a time indication, that is clear. But the crux of course is that it must then be clear what is meant by ‘life’ and what is ‘human’ in that context? So besides the indication of time, in terms of calendar and clock time only, it is about that which determines the moment of origin of ‘human life’ in the process of conception.

    Physically, a new human life begins at conception. A minuscule sperm cell, smaller than 0.05 millimeters, fuses with a relatively gigantic egg cell, measuring 0.135 millimeters. Together this becomes a zygote. This zygote soon begins to divide into several cells. Already within two days after fertilization – the embryo is then about 16 cells in size – communication between embryo and mother begins and a protein specially made for pregnancy (early pregnancy factor) appears in the mother’s blood. Then the embryo settles in the mucous membrane of the uterine wall. This starts a continuous development process that will continue for life. With a pregnancy of ten weeks, you no longer speak of an embryo, but of a fetus. From that moment on, the human form is fully present and the fruit will only ripen and grow, until the moment of birth.

    The dilemma of the previous description, however, is that this only says something about the human body, the physical side, but nothing about life itself that is connected to that body, the inspiration. Biology (embryology) cannot study life itself, it only reads ‘life’ from the life phenomena and describes them. This inability of biology is the same inability to determine what death itself is: we conclude that death has occurred because the symptoms of life are absent.

    As said: the presence of the symptoms of life begins more or less immediately after the fusion of an egg cell and a sperm cell. But these are function and shape changes of the future body in development. It is not life itself or, in other words, it is not the inspiration. The question that must therefore also be answered is what is the moment of inspiration of the zygote, embryo or fetus?

    The previous question has been answered in various ways in the West by many. For example, Hypocrates assumed direct inspiration, at the moment of fusion of the ovum and sperm cell or when the zygote is formed. Aristotle, on the other hand, assumed a delayed or indirect inspiration, whereby the inspiration takes place in phases during the embryonic phase and is completed in the transition to the fetal phase. After several changes, the Christian Church has finally adopted the theory of indirect animate, whereby they ascribe a moral status to the embryo even before animate: the embryo, which has not yet been animate, has, according to God’s order of creation, the essential purpose of becoming a human being.

    In the East, however, this matter has been viewed in a completely different way from the past. I believe this is partly because there is a fundamentally different view of life (and existence as a whole). In the West, the physical human being is the point of departure, which becomes inspired during the pregnancy period (as mentioned above at the beginning, during or at the end), although it is not clear exactly how this takes place and with what this happens, other than ‘with the Spirit’. In the Eastern image of man, however, the eternal spiritual essence of man is central, which incarnates in a body.

    For example, Tibetan Buddhism assumes that the Spirit resides in ‘the Bardo of Becoming’, which lasts an average of 49 days. In doing so, we remain in that bardo until a karmic connection is made with our future parents. “Driven by the winds of karma, you will find yourself in a place where your parents-to-be make love and your mind is inescapably drawn to them and enters the womb.”

    In the Upanishads, in various places with different nuances, the following is roughly written about the process by which the Jiva or consciousness attaches itself to the body (to be formed). I will call this process inspiration from now on. A Jiva, who is ready to be born again as a human being, will, driven by his karma and karmic connection with the (future) parents, be already present at the moment of conception itself. During conception, the jiva enters the mother’s womb and attaches to the zygote and then to the embryo without “animating” it, they still coexist. While the embryo is slowly developing biologically, the jiva waits until all limbs and genitals are sufficiently formed and stable. Then, in the fourth month, the Jiva enters the fetus and manifests as “the seat of consciousness” (Hridaya). This marks the beginning of the Jiva’s process of animating and accepting the fetus as its coming physical body. At that moment the fetus transforms from a mere physical to an animate fetus. However, because at this stage the fetus has not yet developed its sensory perception (manas) and discernment/intellect (buddhi), the fetus itself is still ‘unconscious’ and the fetus’s feelings and desires will still manifest in moods and emotions. mother’s desires. The first signs that the fetus itself is conscious occurs in the fifth month after sensory perception is formed. This also results in the fetus moving for the first time in the womb, which is also felt by the mother. Towards the end of the sixth month or in the seventh month, the intellect develops and the fetus becomes fully endowed with the jiva. Thus, the process of the entry of the jiva into the fetus, or ensoulment, begins in the fourth month, according to the Upanishads, and is completed in the sixth or seventh month.

    In conclusion, we can say that the answer to the question “When did you come into existence?” answer from different perspectives. I hope that with the above I have been able to inspire you to realize your vision on this again.

     


    Wanneer ben je ontstaan?

    Corné van Nijhuis

    Vaak zijn de meest triviale vragen het meest bedrieglijk. Neem zo’n eenvoudige vraag als: wanneer ben jij als mens ontstaan? We zijn dan snel geneigd te refereren aan onze geboorte. We denken dan aan de dag waarop we zijn geboren en zo mogelijk zelfs aan het tijdstip dat op ons geboortebewijs staat. Maar als je daar eens goed bij stil staat ….. is dat moment het dan wel echt? “Ontstaat” de mens zodra hij het geboortekanaal heeft verlaten? Is dat niet gewoon een administratief meetpunt? De vraag iets anders benaderd: wanneer ontstond voor jou je ‘menselijk leven’? 

    Op de vraag ‘wanneer’ dient het antwoord vanzelfsprekend een tijdsindicatie te zijn, dat is wel duidelijk. Maar de crux is natuurlijk dat dan duidelijk moet zijn wat bedoeld wordt met ‘leven’ en wat is ‘menselijk’ in dat verband? Dus naast de tijdsindicatie, in termen van alleen kalender- en kloktijd, gaat het om dat wat het ontstaansmoment bepaald van ‘menselijk leven’ in het proces van conceptie. 

    Fysisch gezien begint een nieuw menselijk leven bij de bevruchting. Een minuscule zaadcel, die kleiner is dan 0,05 millimeter, fuseert met een naar verhouding reuzegrote eicel, van 0,135 millimeter. Samen wordt dit een zygote. Deze zygote begint zich al snel te delen in meerdere cellen. Al binnen twee etmalen na de bevruchting – het embryo is dan ongeveer 16 cellen groot – begint de communicatie tussen embryo en moeder en verschijnt er in het bloed van de moeder al een speciaal voor de zwangerschap gemaakt eiwit (‘early pregnancy factor’). Vervolgens nestelt het embryo zich in het slijmvlies van de baarmoederwand. Daarmee begint een continu ontwikkelingsproces dat levenslang doorgaat. Bij een zwangerschap van tien weken, spreek je vervolgens niet meer van een embryo, maar van een foetus. Vanaf dat moment is de menselijke vorm namelijk geheel aanwezig en zal de vrucht alleen nog maar rijpen en uitgroeien, tot het moment van de geboorte. 

    Het dilemma van voorgaande beschrijving is echter dat dit slechts iets zegt over het menselijk lichaam, de fysieke kant, maar niets over het leven zélf dat verbonden is met dat lichaam, de bezieling. De biologie (embryologie) kan het leven zélf namelijk niet bestuderen, het leest ‘het leven’ slechts af aan de levensverschijnselen en beschrijft die. Dit onvermogen van de biologie is hetzelfde onvermogen om vast te stellen wat de dood zelf is: we concluderen dat de dood is ingetreden, omdat de symptomen van het leven ontbreken. 

    Zoals gezegd: de aanwezigheid van de symptomen van leven begint min of meer direct na de versmelting van een eicel en een zaadcel. Maar dit zijn dus functie- en vormveranderingen van het toekomstig lichaam in ontwikkeling. Het is niet het leven zélf of anders gezegd het is niet de bezieling. De vraag die dus mede beantwoord moet worden is wat is het moment van bezieling van zygote, embryo of foetus? 

    Voorgaande vraag is in het Westen door velen op diverse wijzen beantwoord. Zo ging Hypocrates uit van de directe bezieling, op het moment van versmelting van de eicel en zaadcel of wel wanneer de zygote wordt gevormd. Aristoteles ging daarentegen uit van een verlate of indirecte bezieling, waarbij de bezieling gefaseerd plaatsvindt gedurende de embryonale fase en tot afronding komt in de overgang naar de foetus-fase. De Christelijke Kerk heeft na diverse wisselingen uiteindelijk de theorie van de indirecte bezieling aangenomen, waarbij zij ook vóór de bezieling aan het embryo een morele status toeschrijven: het nog niet bezielde embryo heeft namelijk volgens Gods scheppingsordening de essentiële doelgerichtheid om een mens te worden.

    In het Oosten is echter vanuit het verleden geheel anders naar deze materie gekeken. Dit komt mijns inzien mede omdat er een fundamenteel andere kijk op het leven (en het bestaan als geheel) geldt. In het Westen geldt namelijk de fysieke mens als vertrekpunt, die gaande de zwangerschapsperiode (zoals hierboven genoemd bij het begin, tijdens of aan het einde) bezield raakt, al is niet helder hoe dit exact verloopt en waarmee dit gebeurd, anders dan ‘met de Geest’. In het Oosters mensbeeld staat echter de eeuwige spirituele essentie van de mens centraal, welke incarneert in een lichaam. 

    Zo gaat het Tibetaans Boeddhisme uit van het verblijven van de Geest in ‘het Bardo van Wording’ dat gemiddeld 49 dagen duurt. Daarbij blijven we in dat bardo totdat er een karmische verbinding met onze toekomstige ouders wordt gemaakt. “Voortgedreven door de wind van karma zul je op een plek terechtkomen waar je toekomstige ouders de liefde bedrijven en je geest onontkoombaar tot hen wordt aangetrokken en de schoot binnen gaat”. 

    In de Upanishads staat op verschillende plaatsen met verschillende nuances grofweg het volgende  geschreven over het proces waarop de Jiva ofwel het bewustzijn zich hecht aan het (te vormen) lichaam. Dit proces zal ik in het vervolg bezieling noemen. Een Jiva, die gereed is om opnieuw als mens geboren te worden, zal gedreven door zijn karma en karmische verbinding met de (toekomstige) ouders, al aanwezig zijn op het moment van conceptie zelf. Tijdens de conceptie dringt de jiva de baarmoeder van de moeder binnen en hecht zich aan de zygote en vervolgens aan het embryo zonder het te ‘bezielen’, ze bestaan nog naast elkaar. Terwijl het embryo zich langzaam biologisch ontwikkelt, wacht de jiva totdat alle ledematen en geslachtsdelen voldoende gevormd en stabiel zijn. Dan, in de vierde maand, komt de Jiva de foetus binnen en manifesteert zich als ‘de zetel van bewustzijn’ (Hridaya). Dit markeert het begin van het proces van de Jiva om de foetus te bezielen en te accepteren als zijn komende fysieke lichaam. Op dat moment transformeert de foetus van louter fysiek naar een bezielt foetus. Echter, omdat in deze fase de foetus zijn zintuiglijk waarnemingsvermogen (manas) en onderscheidingsvermogen/intellect (buddhi) nog niet heeft ontwikkeld, is de foetus zelf nog steeds ‘onbewust’ en zullen de gevoelens en verlangens van de foetus zich nog manifesteren in stemmingen en verlangens van de moeder. De eerste tekenen dat foetus zelf bij bewustzijn is, vinden plaats in de vijfde maand nadat het zintuiglijk waarnemingsvermogen is gevormd. Dit resulteert er ook in dat de foetus voor het eerst in de baarmoeder beweegt, wat ook door de moeder wordt gevoeld. Tegen het einde van de zesde maand of in de zevende maand ontwikkeld het intellect zich en raakt de foetus volkomen toegerust met de jiva. Het proces van intreding van de jiva in de foetus, of wel de bezieling, begint dus volgens de Upanishads in de vierde maand en wordt in de zesde of zevende maand voltooid. 

    Concluderend kunnen we dus stellen dat het antwoord op de vraag “Wanneer ben je ontstaan?” vanuit verschillende perspectieven beantwoorden. Ik hoop dat ik je met bovenstaande heb mogen inspireren om jouw visie hierop nog eens te beseffen.

     

     


    About the Author

    Corné van Nijhuis

    Mr Corne van Nijhuis is a scholar, deeply involved in the scientific study of philosophy and spirituality. Having been successful in his field, Mr Corne van Nijhuis has dedicated his time to the study and practice of Vedanta. Readiness to help always, a seeking mind, are some of his outstanding qualities. He has been a regular contributor to this magazine.