Religie en Oorlog – 2
Isherwood en de Gita
Kees Boukema
De Engelse schrijver Christopher Isherwood was in 1939, vóór het uitbreken van W.O.II, naar Amerika geëmigreerd en had in 1941 de Amerikaanse nationaliteit aangevraagd. Toen door de Japanse aanval op 7 december 1941 op de Amerikaanse vloot in Pearl Harbour ook de V.S. in de oorlog werd betrokken, besloot Isherwood, als pacifist in ‘hart en nieren’, om zich als ‘conscientious objector’ (classificatie 4-E) aan te melden voor vervangende dienstplicht. Hij ging als leraar Engels alvast aan de slag bij het ‘Friends Service Comittee’ hostel van de Quakers in Haverford voor inburgering van vluchtelingen uit Europa.
Isherwood bezocht al vanaf oktober 1939 regelmatig het Vedanta Centrum in Hollywood en nam er deel aan de activiteiten. Op 8 november 1940 was hij formeel geïnitieerd door Swami Prabhavananda. Toen het centrum van de Quakers in Haverford in juli 1942 moest sluiten, bood Prabhavananda hem huisvesting aan in het Vedanta Centrum. Als medewerker bij het vertalen van de Bhagavad Gita, zou hij dan als ‘student theologie’ vrijstelling van dienstplicht (classificatie 4-D) kunnen aanvragen.
Op 12 oktober 1942 noteert Isherwood in zijn dagboek: “Most days I see the Swami, and we work together on his translation of the Gita, turning it into more flexible English. This is a very valuable way of studying, because I have to make absolutely sure I understand what each verse means. [Memories I, p. 252]. En later: “By the time we had finished translating the book I realilized that I had been studying it with an ideal teacher and in the most thorough manner imaginable.” [Exhumations, p. 98].
Tijdens het werk aan de vertaling werd ook zijn ‘pacifistische overtuiging’ op de proef gesteld (Exhumations, p.103 – 111). De Bhagavad Gita is een leerdicht in de vorm van een dialoog tussen Krishna en Arjuna. Er is een burgeroorlog gaande. Arjuna is bevelhebber van een der strijdende partijen en Krishna is zijn wagenmenner. Zij bevinden zich in het niemandsland tussen de twee legers. Als Arjuna zijn tegenstanders ziet en tot hem doordringt dat van hem verwacht wordt, dat hij vrienden en verwanten zal doden, slaat de wanhoop toe. Liever zou hijzelf de veldslag verliezen en gedood worden. Arjuna werpt boog en pijlen van zich af en verklaart: “Ik zal niet strijden!” [hfdst. 1: 46 e.v.]:
De rest van de Gita bevat Krishna’s reactie op het standpunt van Arjuna, de tegenwerpingen van Arjuna en de repliek van Krishna. Aan het slot van hun gesprek is Arjuna van gedachten veranderd: Hij is bereid om te strijden en de veldslag kan beginnen. Voor Isherwood, een tot nadenken stemmende ontknoping.
De meeste mensen concluderen hieruit, dat de Gita het gebruik van militair geweld dus goedkeurt. Sommige commentatoren wijzen er echter op, dat hier niet sprake was van een oorlog zoals wij die kennen, maar van een ‘ridder-toernooi, waar strikte regels van fair play golden’. Anderen menen te weten, dat het hier eigenlijk gaat om een ‘allegorie’: De innerlijke strijd die elk mens moet voeren tegen zijn kwade neigingen.
Isherwood vond beide interpretaties onbevredigend. De Gita is niet een fabel of een preek, maar maakt deel uit van een epos: de Mahabharata. Uit de eerste hoofdstukken blijkt overduidelijk, dat het in de Gita gaat om de plichten van een krijger. Arjuna is krijger van geboorte en beroep. Krishna is zijn vriend, een sterfelijk mens, maar ook een verlichte leraar: God. Als zodanig vertegenwoordigt Krishna twee waardestelsels: een relatief en een absoluut waardestelsel. Als medemens verwoordt Krishna de relatieve waarden die van toepassing zijn op de situatie waarin Arjuna verkeert. Maar als God vertolkt hij de absolute waarheid, het hoogste ideaal. [Exhumations, p.105 e.v.]
In absolute zin is de Atman de enige werkelijkheid en het lichaam schijn:
“Some say this Atman is slain, and others call It the slayer.
They know nothing. How can It slay, or who shall slay It?”
Dan richt Krishna zich tot Arjuna als vriend:
“If you refuse to fight this righteous war, you will be turning aside from your caste-duty. You will be a sinner, and disgraced. People will speak ill of you throughout the ages.”
In de Gita wordt uitgegaan uit van een ‘standen-samenleving’ van priesters, krijgers, kooplui en arbeiders. Maar als we deze standen niet zien als sociaal gescheiden categorïen, maar als psychologische typen, dan gaat het om: zieners, leiders, ondernemers en werknemers. Ieder mens heeft de plichten en verantwoordelijkheden die horen bij zijn aard of ‘karma’ (het resultaat van eerdere gedragingen en gedachten) . Daar en alleen van daaruit kan hij zich spiritueel ontplooien. Arjuna is het type van de leider:
“The leader’s duty, ordained by his nature, is to be bold,
unflinching and fearless, subtle of skill and open-handed.
Great -hearted in battle, a resolute ruler.” [………].
“All mankind is born for perfection and each shall attain it,
will he but follow his nature’s duty.”
[Gita Hfdst. 18; 43 en 45.]
Het is niet alleen Arjuna’s plicht, maat ook zijn karma om te strijden.
Hij is weliswaar niet vrij om te beslissen óf hij zal strijden, maar hij kan wel kiezen met welke mentale instelling, met welke mindset, hij strijden zal.
De Gita bevat hier een lering (karma yoga), die niet alleen geldt voor de krijger Arjuna, maar voor alle mensen, van alle tijden (Hfdst. 2: 47e.v.):
“You have the right to work, but for the work’s sake only.
You have no right to the fruits of work.
Desire for the fruits of work must never be your motive in working.
Perform every action with your heart fixed on the Supreme Lord.
Renounce attachment to the fruits [….].
To unite the heart with Brahman and then to act:
that is the secret of non-attached work.”
De Gita spreekt zich niet uit vóór of tegen een oorlog, maar waarschuwt ons, om niet te oordelen over anderen, schrijft Isherwood. Hoe zouden we onze buurman kunnen voorhouden wat zijn plicht is, als het al zo lastig is om er achter te komen wat onze eigen plichten zijn. De pacifist moet Arjuna respecteren en Arjuna moet de pacifist respecteren. Beiden streven naar hetzelfde doel. Er is een onderliggende solidariteit tussen hen. Wij kunnen de ander alleen helpen om hun plicht te vervullen, door zelf te doen wat we juist achten [Exhumations, p. 111].
Voor Mahatma Gandhi was de Gita een ‘onfeilbare gedragscode’ [Autobiography, 1957, p. 265], maar op de vraag, of hij altijd onverkort zou vasthouden aan zijn ideaal van ahimsa (niet doden), antwoordde hij:
“I have confessed that although non-violence is my creed, what I believe is, and what I feel necessary is, that rather than have the yoke of the government in the fashion in wich it is imposed on us, I would welcome violence.” en
“He who does not draw the sword at the proper time is a fool.” (Bulletin Ramakrishna Mission Institute of Culture, Calcutta, October 2009, p. 463).
In 1948 werd Gandhi in acht nominaties voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Vrede. Het Nobelprijs-Comité besloot echter dat jaar de vredesprijs niet uit te reiken, “omdat er geen geschikte, levende kandidaat was.”
Mahatma Gandhi was op 30 januari 1948 door een hindoe-nationalist vermoord.