Jacob Haafner
[Deel 1: De Reiziger]
Kees Boukema
Jacob Haafner was volgens de internationaal befaamde Indoloog, Sanskritist en archeoloog prof. dr. J.Ph. Vogel, de grondlegger van de bestudering van India in Nederland. In zijn rede ‘De beoefening van de studie der Oud-Indische litteratuur in Nederland’ (Amsterdam, 1898) noemde hij Haafner: “De eerste Hollander met een zuivere belangstelling voor de denkbeelden der Indiërs”. Vogel zag in de reisverhalen van Haafner, die rond 1800 verschenen, een belangrijke bron voor onze kennis van de Nederlandse koloniën op het einde van de 18e eeuw in Coromandel en Bengalen. En, volgens Vogel, was Haafner de eerste die een wetenschappelijk correcte beschrijving gaf van het, ten noorden van Madras gelegen, tempelcomplex Mahabalipuram.
In de eerste helft van de 19e eeuw was Haafner in het buitenland de bekendste Nederlandse schrijver. Zijn boeken werden vertaald in het Engels, Frans en Duits. De Duitse vertaling werd ook nog eens in het Deens en in het Zweeds vertaald. Hij werd gezien als een ‘empathisch en onbevangen waarnemer’ en geprezen voor ‘zijn door de Verlichting beïnvloede denkbeelden’ en zijn ‘natuurgetrouwe en levendige bijdragen tot de kennis van land- en volkenkunde van Azië.’ (Zie uitvoerig: Paul van der Velde, “Wie onder Palmen leeft”, Amsterdam, 2008, p. 151, 177 en 186 e.v.)
Jacob Haafner werd op 13 mei 1755 in Halle (Dld.) geboren en verhuisde in 1763 met zijn ouders naar Amsterdam. Hij was elf jaar oud toen hij met zijn vader, die als scheepsarts in dienst was getreden van de “Verenigde Oost-Indische Compagnie” (VOC), scheep ging naar Azië. Vlak voor aankomst in Kaapstad overleed zijn vader. Jacob werd tijdelijk ondergebracht in een pleeggezin. Na een kort verblijf in Batavia keerde hij met een VOC-schip terug naar Amsterdam, maar het leven daar beviel hem helemaal niet. De ‘reislust, de ongelukkige, ongeneeslijke ziekte die niet eindigt dan met het leven zelf, dat er vaak door bekort wordt’, zoals hij later zou schrijven, ‘de ziekte waarmee ik vanaf mijn jeugd ben behept geweest’ (Van der Velde, a.w. p.83), deed hem besluiten opnieuw naar Azië af te reizen.
In 1773 arriveerde Haafner in India. Hij zou er dertien jaar blijven. Eerst werkte hij als klerk in loondienst bij de VOC-vestiging te Negapatnam. Daar maakte hij zich een grondige kennis van de handel en de kunst van het boekhouden eigen. Daarna werkte hij als zzp-boekhouder voor de manager van de VOC-factorij in Sadras. In dit dorp leefden mensen met uiteenlopende culturele achtergronden vreedzaam samen. Haafner heeft er, naar eigen zeggen, de mooiste tijd van zijn leven doorgebracht. Hij maakte er veel vrienden en nam voluit deel aan het kleurrijke en ongedwongen sociale leven. Hij wandelde graag in de nabij gelegen vallei en bezocht de overblijfselen van een indrukwekkend tempelcomplex. Van een sannyasin die daar verblijf hield, leerde hij de grondbeginselen van het Sanskriet en kreeg daarmee toegang tot de heilige geschriften van de Hindoes (Van der Velde, p. 59 e.v. en 159).
Tijdens de vierde Engelse oorlog (1780-1784) werd Sadras onverhoeds door Engelse troepen ingenomen en verwoest. Haafner werd tezamen met andere Hollanders als krijgsgevangene afgevoerd naar Madras (thans Chennai). De stad was overstroomd met vluchtelingen en omringd door roverbenden. Er heerste een nijpend gebrek aan voedsel. Toen een vloot van 105 schepen met rijst voor de kust verscheen kreeg het, ondanks duidelijke voortekenen van de nadering van een storm, van de Engelsen geen toestemming om de lading te lossen. ‘De uitbarsting van den woesten orkaan was zo ontzettend (….) dat alle schepen los sloegen van hun ankers; ze slingerden en botsten tegen elkaar. Krakend en verbrijzeld zonken zij in de diepte’ De lading ging verloren.
Haafner slaagde erin per schip het zieltogende Madras te ontvluchten en Jaffna te bereiken, de noordelijke havenstad van Ceylon, het huidige Sri Lanka. (De Werken van Jacob Haafner, Deel 1, blz. 165 – 205).
In zijn boek “Reize te voet door het eiland Ceilon” wijdt Haafner niet minder dan zestig bladzijden aan een lyrische beschrijving van flora, fauna, volk en geschiedenis van het eiland; anderhalf keer zo groot als Nederland, met stranden, lagunes en hoge bergen. Al sinds 1658 stevig in handen van de VOC. Restanten van de Hollandse kustverdediging zijn nog steeds zichtbaar; één fort met twaalf bastions is nog geheel in tact. Haafner ontmoette er oude vrienden, die eveneens het oorlogsgeweld waren ontvlucht. Met een van hen, Jan Gotlieb Templijn, maakte hij een reis langs de westkust van het eiland naar Colombo, de hoofdstad en terug door het, grotendeels onontsloten, bergachtige binnenland. Zijn beschrijving van deze expeditie diende in 1890 de Ceylon-historicus Donald Ferguson als een bron voor zijn ‘Ceylon Literary Register’ (Van der Velde, p. 82 en 187).
Omdat in 1783 de oorlogshandelingen waren beëindigd, vertrok Haafner naar Calcutta, waar hij aan de slag kon als boekhouder van Joseph Fowke, de voormalig gouverneur van Benares. Fowke introduceerde Haafner in het sociale leven van Calcutta. Het is aannemelijk dat hij daar de beroemde linguist William Jones heeft leren kennen. In die tijd rechter in het Hooggerechtshof en samen met gouverneur-generaal Hastings voorstander voor nauw contact met de culturele elite van India en oprichter van de de Asiatic Society en het tijdschrift Asiatick Researches. Haafner verdiepte zich in die jaren in de mythologie van het Hindoeïsme.
In Calcutta kon Haafner ook zijn eigen handelszaken behartigen en het vervoer van de goederen naar handelshuizen in Londen regelen. Calcutta is, schreef Haafner, ‘de mooiste stad van heel Indië met het meest ontzaglijke fort buiten Europa en imposante, met kolommen omgeven gebouwen’ maar, voegde hij er aan toe,‘een grootheid op de puinhopen van het geluk en de welvaart van al hun naburige naties gesticht en door het bloed van miljoenen onschuldigen verkregen en uit de roof van allen bij elkaar gebracht.”
In 1786 vertrok Haafner per schip, geladen met handelsgoederen, voor een zakenreis langs de Coromandelkust , via Madras, Mauritius en Kaapstad naar het Franse eiland Isle de Croix, Lorient waar hij op 25 mei 1786 arriveerde. Hij maakte daar zijn handelsgoederen te gelde en ondernam diverse reizen door Frankrijk, Italië en Duitsland, waar hij familieleden bezocht alvorens zich definitief in Amsterdam te vestigen.
[wordt vervolgd]
___________________________________________________________