Het spirituele pad van Spinoza

Het spirituele pad van Spinoza

Kees Boukema

     Over het leven van Baruch de Spinoza (1632 – 1677) de enige, echt belangrijke, Nederlandse filosoof, zijn maar weinig harde feiten bekend. Niettemin verscheen onlangs een nieuwe biografie “Spinoza, Life & Legacy” [Oxford University  Press, 2023] van ruim 1300 pagina’s van de hand van Spinoza-kenner en emeritus hoogleraar moderne geschiedenis aan het ‘Institute for Advanced Study, Princeton’ U.S.A., Jonathan I. Israël.

Dat Israël veel waardering en groot respect heeft voor Spinoza, bleek al uit zijn in 2001 gepubliceerde monografie ‘Radical Enlightenment’. Hij toont daar aan, dat Spinoza een prominente rol speelde in de geschiedenis van de Europese Verlichting. ‘Bestudering van het oorspronkelijk materiaal’ bracht hem tot de conclusie, dat Spinoza en het spinozisme in feite de intellectuele ruggengraat van de Europese Radicale Verlichting vormden.

Voor deze biografie analyseerde Israël het werk en de correspondentie van Spinoza. Hij raadpleegde veel documenten en kronieken uit die tijd en laat de lezer kennismaken met de mensen waarmee Spinoza contact onderhield. Dit alles in de context van de maatschappelijke en religieuze thema’s van wat de ‘Gouden Eeuw’ wordt genoemd.

Lectures Bureau | Baruch Spinoza: Life And Character (ROGER SCRUTON)

Aan het slot van de ‘Ethica’  , waarin hij zijn belangrijkste inzichten ontvouwt, schreef Spinoza: “Hiermee heb ik alles afgehandeld wat ik over de macht van de Geest tegenover de aandoeningen en over de Vrijheid van de Geest heb willen betogen [……]. Ook al lijkt de weg, die naar ik aantoonde daarheen leidt, zeer bezwaarlijk, hij kan nochtans worden gevonden. Het moet beslist moeilijk zijn wat men zó zelden aantreft. Want indien de redding voor het grijpen zou liggen en zonder grote inspanning zou zijn te bereiken, hoe kan het dan dat zij door nagenoeg iedereen over het hoofd wordt gezien? Maar al het voortreffelijke is nu eenmaal even moeilijk als zeldzaam.” (Nl. vertaling, Nico van Suchtelen, 1915, 7e druk, 1979, p. 314).

Wat maakt die weg, waar Spinoza het over heeft zo bezwaarlijk? Het is in ieder geval een weg, die men niet kan combineren met hetgeen in het ‘gewone’ leven zo’n grote rol speelt, namelijk: het najagen van geld, genot en prestige. Het streven daarnaar legt zoveel beslag op een mens, dat hij aan andere zaken niet eens toekomt. Dat had de ervaring hem wel geleerd, schrijft Spinoza in een onvoltooid manuscript, dat in zijn nalatenschap werd aangetroffen: ‘Tractatus de Intellectus Emendatione’.  Zie: Korte Geschriften (K.G.) p. 437 – 493 en W.N.A. Klever, Spinoza, Verhandeling over de verbetering van het verstand en de beste methode om de werkelijkheid te leren kennen, 1986, p. 61 e.v.

Men doet er, aldus Spinoza, dan ook goed aan om een aantal leefregels in acht te nemen: ‘Zich in spreken en handelen aanpassen aan het bevattingsvermogen van de gewone man, slechts van het leven genieten voor zover dat nodig is voor het behoud van de gezondheid, niet meer geld verwerven dan nodig is voor levensonderhoud en zich  houden aan de gebruiken van de staat. Althans, voor zover een en ander het doel niet in de weg staat.’      Dat doel is niet, ‘het ‘ware’ te zoeken’, maar om ‘een waarachtig goed te bereiken’, namelijk: ‘het bewustzijn van de eenheid van de ziel met de hele Natuur’. ‘Al onze daden en gedachten moeten daarop zijn gericht.’

‘Ons geluk of ongeluk hangt af van de aard van het object van onze liefde. Vrees, haat en jaloezie worden veroorzaakt doordat wij onze liefde richten op hetgeen vergankelijk is. ‘De liefde tot hetgeen eeuwig en oneindig is, voedt de ziel met louter blijheid.’ Hoe langer zijn geest deze dingen overdacht en het ware goed begon te kennen, des te vaker en langduriger bleek zijn geest in staat, om zijn gehechtheden, ‘het verlangen naar geld, genot en prestige’, los te laten.

Om de dingen te begrijpen en te beoordelen moet allereerst het verstand geschikt gemaakt worden om zich vier soorten kennis eigen te maken:

  1. Kennis op grond van ‘horen zeggen’.
  2. Kennis die hij in het dagelijks leven opdoet door eigen ervaring.
  3. Kennis die hij kan verwerven met behulp van zijn verstand en
  4. Kennis omtrent het wezen van de dingen, die hem door ‘intuïtie’ ten deel valt.

Kennis van ‘horen zeggen’ kan men voor ‘kennisneming’ aannemen. De kennis die een mens zelf in de loop van zijn leven opdoet is fragmentarisch, vaak oppervlakkig en soms gekleurd door emoties en vermengd met inschattingen omtrent nut en nadeel. Deze subjectieve kennis kan met behulp van verstandelijke zelfreflectie en analyse (ratio) gezuiverd worden.

“De kennis omtrent het wezen van een zaak verkrijgt men, als men uit het feit dat men iets kent tevens weet, wat het betekent die zaak te kennen. Bijvoorbeeld: Door het wezen van de ziel te begrijpen weet men tevens, dat hij één is met het lichaam. Deze wijze van kennis doet ons het wezen van een zaak begrijpen, en wel zonder gevaar van dwaling. Haar moeten wij dus zoveel mogelijk gebruiken.”

Deze kenwijze noemt Spinoza ‘intuïtieve kennis’. Met de ratio kunnen we de eigenschappen van de dingen leren kennen; de intuïtie doorziet de aard van de dingen; de verschijnselen zoals ze werkelijk zijn [Ethica, II, stelling 40. Opm. 2].  Door intuïtie zien we de eenheid van alles; het Al-ene, dat zich manifesteert in de talloze, eindige dingen [Ethica, I, st.16] .

In het essay “When the many become one” vergelijkt Swami Ashokananda dit inzicht met de ervaring van iemand, die glinsterend licht ziet in diverse regenplassen en omhoog kijkend bemerkt dat het allemaal reflecties zijn van één en dezelfde zon (‘Vedanta Society of Northern California, 1987 p. 5/6).

‘”De kennis van het eeuwige en oneindige wezen van God, die in iedere voorstelling besloten ligt is adequaat en volmaakt”, schrijft Spinoza [‘Ethica’ II, stelling 46]  en is “voor iedereen bereikbaar. De mens heeft een adequate kennis van het eeuwige en eindeloze wezen van God en er is een weg om dit bewust te worden [‘Ethica’ II, st. 47].

Het is wel duidelijk waarom Spinoza deze weg ‘zeer bezwaarlijk’ noemt. Het vereist een ascetisch leven, dat volledig gewijd is aan het bereiken van een waarachtig goed: Het bewustzijn van de eenheid van de ziel met de hele Natuur. Leven als een mysticus dus; in het woordenboek omschreven als iemand die ‘door vrome overpeinzing (contemplatie) hartstochtelijk streeft naar vereniging van zijn ziel met God (mystiek).’ (Zie hierover: theoloog en predikant Jan Knol, ‘Spinoza’s intuïtie’, Wereldbibliotheek Amsterdam, 2009, blz. 115-119).

___________________________________________________________

De heer Kees Boukema is een geleerde in Vedanta en vergelijkende filosofie. Zijn briljante en grondige artikelen over verschillende filosofische en spirituele onderwerpen worden gepubliceerd sinds het eerste nummer van het tijdschrift. Zijn nieuwste werk is De Beoefening van Meditatie.