Spirituele Leraren

Spirituele Leraren, Toen en Nu

Kees Boukema

 

Het onderricht van de Griekse filosoof Socrates (469-399 v. Chr.) bestond geheel uit gesprekken. Daarin speelde hij de rol van vrager. Hij was gegrepen door het besef van zijn roeping: God had hem opgedragen mensen vragen te stellen, hen terug te leiden tot henzelf en zo tot zelfstandig oordelen te brengen.

Socrates sprak met iedereen: handarbeiders, staatslieden, kunstenaars en hetaeren. Maar vooral met de jeugd: Socrates wilde opvoeden. Hij richtte zich niet tot de massa: “Iemand die het wil opnemen voor het goede en toch nog even in leven wil blijven, moet zich beperken tot de omgang met enkelingen”, zei hij in zijn ‘Apologie’.

Door het standvastig en consequent doorvragen zal, aldus Socrates, het ware en goede zich tonen. Hij vergelijkt zichzelf met een verloskundige, net als zijn moeder, die vroedvrouw was. Als zijn gesprekspartner door de vragen van Socrates in de war is geraakt, zegt Socrates: “Dat zijn de weeën, want je bent niet leeg, je bent zwanger.” Door verder te vragen komt de mens tot een oplossing. Hij ontvangt uit een mysterieuze diepte datgene wat hij eigenlijk al wist, maar zonder het bewust te weten. Met andere woorden: Kennis moet ieder in zichzelf vinden. Men kan het niet als koopwaar overdragen; een leraar kan haar slechts wekken. Wanneer het er is, dan is het een herinnering aan wat men als het ware vóór alle tijden al heeft geweten (Karl Jaspers, Socrates-Boeddha -Confucius-Jezus, Utrecht, 2015, p. 17-20).

De Indiase heilige Sri Ramakrishna (1836-1886) bracht op 25 juni 1884 een bezoek aan de sanskriet-geleerde en steunpilaar van het orthodoxe hindoeïsme, Pundit Shashadhar. Ramakrishna vroeg hem: “Tell me, how you give lectures.”

Pundit: ”Sir, I try to explain the teaching of the Hindu scriptures.”

Ramakrishna: “For the Kaliyuga the path of devotion described by Narada is best. Where can people find time now to perform their duties according to the scriptural injunctions? (….)  You may ask people to practice spiritual rites and rituals; but, when prescribing the rituals, remove the ‘head and tail’(the non-essential parts). I tell people not to bother about the elaborate rituals of the sandhya as enjoined in the scriptures. I say that it will be enough for them to repeat the Gayatri mantra alone.” (The Gospel of Sri Ramakrishna, p. 464).

“There is no harm in teaching others”, verzekerde Ramakrishna de pundit, “if the preacher has a commission from the Lord. Nobody can confound a preacher who teaches people after having received the command of God. Getting a ray of light from the goddess of learning, a man becomes so powerful that before him big scholars seem mere earthworms.” (Gospel, p. 465/466).

Ramakrishna vergeleek spirituele leraren met artsen: ‘Er zijn artsen die de pols van hun patiënt voelen, een medicijn voorschrijven en het daar bij laten. En er zijn artsen die hun patiënt ook instructies geven en hem zo nodig overhalen om het medicijn te gebruiken. Maar de beste artsen zijn zij die, als de patiënt niet wil luisteren, hem dwingt om het medicijn in te nemen.

Zo zijn er ook spirituele leraren die instructies geven, maar zich niet afvragen wat het effect is van hun instructies. En leraren die hun studenten niet alleen instructies geven, maar ook proberen hen over te halen om de instructies op te volgen. Maar een klasse apart zijn die leraren, die hun pupil dwingen om hun aandacht op God te richten’ (Gospel, p.469/470).

Swami Ritajananda (1906-1994) was in de tweede helft van de vorige eeuw een geliefd en zeer gezocht spirituele leraar. Hij was opgegroeid in Mylapore, India, behoorde tot een familie van orthodoxe hindoes en tempelpriesters en kreeg een dienovereenkomstige, traditionele, streng gereguleerde opvoeding. Dat hield, volgens zijn zeggen, onder meer in: ‘Dagelijks veel gebeden reciteren, japam beoefenen en aan puja’s deelnemen.’ [Zie: ‘In gesprek met Swami Ritajananda, R.V.V.N – Vedanta 1994, no.27, p.10 e.v.] “In 1930, na mijn studie wiskunde aan de universiteit, had ik weinig om handen. Ik vroeg aan een vriend: ‘Heb jij een boek voor me te leen?’ Hij antwoordde: ‘Het enige dat ik heb, zijn de verzamelde werken van Swami Vivekananda.’ Ik zei: ‘Dat is goed, geef me die maar.’

“Ik begon bij het eerste deel, maar begreep er niet veel van. Ik wist niets van filosofie en het trok me ook niet aan. Ik wilde iets praktisch, iets dat mijn leven zin kon geven. De eerste delen interesseerden mij dus niet zo. Daarom begon ik in het zesde en zevende deel te lezen; de gespreksverslagen, vragen en antwoorden. Dat bleek me te boeien. Plotseling voelde ik: ‘Dit is het!’. Ik werd gegrepen door wat hij daar zei. Daar begon het.

“Als schooljongen voelde ik me al aangesproken door de boodschap van Gandhi: ‘Wijd je leven aan het welzijn van anderen’. Dat gaf in die tijd richting aan mijn leven. En hier las ik bij Swami Vivekananda: ‘Ik zoek jonge mensen die hun leven willen wijden aan het welzijn van anderen’. Dit was geen politieke oproep zoals bij Gandhi. Deze twee factoren deden me besluiten om mijzelf daarvoor in te zetten. Het was niet zozeer de religie die me aantrok, maar het idee om mijn leven in dienst te stellen van de ander.”

“Ik schreef naar de president van de Myavati-ashram, waar de boeken waren uitgegeven en begon met hem te corresponderen. Steeds frequenter. Mijn verlangen om toe te treden werd sterker, al wist ik niet hoe ik dit zou moeten aanpakken. Ik wist dat mijn vader een dergelijke stap nooit zou goedkeuren. Op een gegeven moment ben ik naar Madras gegaan; daar was een Ramakrishna Math waar ik in contact kwam met de swami’s Yatiswarananda en Siddheswarananda.”

In 1931, hij was vijfentwintig jaar, meldde Ritajananda zich aan bij de Ramakrishna Orde in Belur Math. Zoals verwacht, was zijn vader het hier niet mee eens. Hij vroeg de leiding van Belur Math om zijn zoon terug naar huis te sturen. De adspirant-noviet waarschuwde zijn vader, dat hij, als hem op die grond toetreding geweigerd zou worden, het leven van een anonieme, zwervende monnik zou gaan leiden. Zover hoefde het niet te komen; Swami Shivananda, president van de Orde en een directe discipel van Sri Ramakrishna, verleende hem initiatie. [Zie de autobiografie van Swami Vidiyatmananda,  The making of a devotee, Ch. 11, par. 1; ook on-line beschikbaar.]

Vanaf 1931 tot 1954 werkte Swami Ritajananda op diverse scholen en opleidingsinstituten van de Ramakrisna Mission in India en Sri Lanka. Hij bleek een geboren leraar. Hij ging graag om met jonge mensen; veel oud-leerlingen bleven zijn leven lang contact met hem houden. In 1936 legde hij de brahmacharya-gelofte af en in 1941 de sannyas-gelofte.

In 1954 werd Ritajananda assistent van Swami Nikhilananda; de president van het ‘Ramakrishna-Vivekanada Centrum’ van New York,17E. 94Th Street. Hij kreeg er ruim de tijd om te studeren; zo schreef hij een biografie van Swami Turiyananda. Hij had ook de gelegenheid om vriendschappen te sluiten. In “The Making of a Devotee” schreef Swami Vidyatmananda hierover:“Swami Ritajananda became known among the congregation as someone ready to listen to one’s problems or just be companionable (…). The swami had developed a sunny, permissive personality; one sensed that one could tell him anything and that he would be interested  Moreover he would not judge or condemn, and he would keep one’s confidences. Unassertive in most fields of activity, he took a strong lead in attracting and cultivating new contacts, He was especially interested in those individuals having adjustment problems: the misfits, the friendless, the inept.”

In 1959 werd Swami Ritajananda overgeplaatst naar de ‘Vedanta Society of South California’, in 1929 gesticht door Swami Prabhavananda. Het centrum werd ‘Vedanta Place’ genoemd en werd gefrequenteerd door schrijvers en acteurs die werkten in de nabij gelegen Hollywood studio’s. Schrijver Christopher Isherwood, in die dagen een trouwe en actieve bezoeker van het centrum, schreef in november 1961 over hem in zijn dagboek: “Swami Ritajananda was here with Prema (de latere Swami Vidiyatmananda) came to tea. A purely symbolic act, but Ritajananda wanted to come and he is sweet and going away soon to preach to the ghastly French.” [Diaries II, p.130]. In 1969 noteerde Isherwood: “I drove to Vedanta Place to see Swami Ritajananda from Gretz. He is very impressive. I felt a lot of love in him and also a great shrewdness (….). I am very glad indeed that I saw him again- it may be very possible have been for the last time.” [Diaries III, p. 622].

Ritajananda, in 1961 aangesteld als president van het ‘Centre Védantique Ramakrichna’ te Gretz in Frankrijk, vervulde die functie tot zijn overlijden op 22 januari 1994. Toen hem eens gevraagd werd welke regels in het centrum zouden moeten gelden, refereerde hij aan een uitspraak van Swami Turiyananda: “Geen regels. Het gaat hier allemaal prettig en ordelijk zonder formele regels; niemand verzuimt een les of een meditatie(….) Laat hier vrijheid zijn, zonder vrijblijvendheid.” En hij vervolgde: “Tegen mensen die mij zeer nabij zijn zeg ik: ‘Ik wil geen regels opleggen, je moet door ervaringen heen gaan om er achter te komen wat goed of slecht is. Ik kan alleen wat suggesties doen. Ik zal nooit, nooit dwang uitoefenen. Ik zeg dan: ‘Als je wilt onderzoeken; onderzoek alles.’

“Een samenleving of religie zal natuurlijk nooit zo veel vrijheid toelaten. Maar als iemand mij vraagt: ‘Hoe kon je dat nu doen?’, dan zeg ik: ’Als iemand zich tot een bepaalde richting voelt aangetrokken en je hem vervolgens ‘voor zijn eigen belang’ een andere kant op gaat duwen, dan voelt hij zich niet vrij. Zo werkt de geest van een mens nu eenmaal (….) Ik denk dat we mensen de vrijheid moeten laten om door eigen ervaringen wijzer te worden.“ (RVVN-Vedanta, p. 21 e.v.).

Swami Vidyatmananda werd in 1966 assistent van Swami Ritajananda in Gretz en tevens ‘Manager-Maharaj’, zoals hij zichzelf noemde. Onder zijn leiding was het zwaar verwaarloosde landgoed ‘Bois Vignolles’ in twee jaar tijd herschapen in een goed geoutilleerde ashram en retraite-oord voor Vedanta-studenten uit heel Europa.

In de Vedanta Kesari Presentation ‘Values. The key to a Meaningful Life’ (Madras, 20 february 1996; ook on-line beschikbaar) schreef hij over Swami Ritajananda: “Godly qualities manifested in a human being offer the best demonstration of the God that we cannot otherwise see. For most of us, a living being, functioning saint is more precious than a divine concept sought mainly through an effort of imagination (….) He (or she) is very holy and at the same time reassuringly human. I have known and worked with a real sadhu. And for this experience I shall be grateful forever. (…). My conception of ‘Sadhu Values’ comes from this experience: the qualities I saw in my sadhu. I shall try to give a description in such a way as to reveal what these values are, expressed in him.

“The primary quality I would cite is availability. My sadhu was open to everybody whether they were easy and attractive or not (…). Moreover he would not judge or condemn and he would keep one’s confidences. Although being essentially of a shy disposition and unassertive in most fields of live of activity, my sadhu took a strong lead in attracting and cultivating new contacts. He was especially interested in those individuals having adjustment difficulties: the misfits, the friendless, the inept. And how they respond to his advances!

“The second Sadhu-Value my sadhu adhered to was positiveness. He genuinely believed in the potential perfectibility of everyone. The quality of not criticizing was firmly established as a part of his personality. When someone did something clearly unwise or obviously wrong, his usual observation was: ‘But he is like that, that’s his nature. What can he do?’ And then he would probably add: ‘But he will surely change’. That’s the final line of the few negative assessments of people I ever heard my sadhu utter: ‘He will suffer from the course he is taking, and suffering will force him to change.’(…). He believed in the future spiritual success of everybody he came in contact with and it was this belief in them that attracted so many people to him.

“For my sadhu the purpose of religion was to produce a change in the individual who practiced it; a change of character, a change in his habitual reactions, a fundamental change in that person’s very thought-patterns.”

___________________________________________________________

De heer Kees Boukema is een geleerde in Vedanta en vergelijkende filosofie. Zijn briljante en grondige artikelen over verschillende filosofische en spirituele onderwerpen worden gepubliceerd sinds het eerste nummer van het tijdschrift. Zijn nieuwste werk is De Beoefening van Meditatie.