Hoe Weten Wij Gods Natuur?
Bij één gelegenheid waren Narendra en enkele van zijn mede-discipelen heftig aan het discussiëren over Gods aard – of Hij persoonlijk of onpersoonlijk was, of de goddelijke incarnatie een feit of een mythe was, enzovoort. Narendra bracht zijn tegenstanders het zwijgen op door zijn scherpe redeneervermogen en juichte over zijn triomf. Sri Ramakrishna genoot van de discussie en zong na afloop in extatische stemming:
Hoe probeer je, o mijn geest,
om de aard van God te kennen?
Je tast als een gek rond
opgesloten in een donkere kamer.
Hij wordt gegrepen door extatische liefde;
Hoe kun je Hem doorgronden zonder?
Alleen door bevestiging, nooit ontkenning,
kunt u Hem kennen;
Noch door Veda, noch door Tantra, noch door de zes darsana’s.
Iedereen viel stil en Narendra besefte het onvermogen van het intellect om Gods mysterie te doorgronden. Diep in zijn hart was Naren een liefhebber van God. Ramakrishna wees naar zijn ogen en zei dat alleen een bhakta zo’n tedere blik had; de ogen van de jnani waren over het algemeen droog. In zijn latere jaren zei Narendra vaak, terwijl hij zijn eigen spirituele houding vergeleek met die van de Meester: ‘Hij was van binnen een jnani, maar van buiten een bhakta; maar ik ben van binnen een bhakta en van buiten een jnani.’ Hij bedoelde dat Ramakrishna’s gigantische intellect verborgen was onder een dunne laag van toewijding, en dat Narendra’s devotionele karakter bedekt was door een mantel van kennis. We hebben al verwezen naar de grote diepte van Sri Ramakrishna’s liefde voor zijn geliefde discipel. Hij maakte zich zorgen over het leed van Naren’s familie en vroeg op een dag aan een rijke toegewijde of hij Naren financieel niet kon helpen. Narens trots werd gekwetst en hij schold de Meester op milde wijze uit. Deze zei met tranen in zijn ogen: ‘O mijn Naren! Ik kan alles voor je doen, zelfs van deur tot deur bedelen.’ Narendra was diep ontroerd, maar zei niets. Vele dagen later merkte hij op: ‘De Meester heeft mij tot zijn slaaf gemaakt door zijn liefde voor mij.’
Deze grote liefde voor Sri Ramakrishna stelde Naren in staat de ontberingen van het leven kalm onder ogen te zien. In plaats van te verharden tot een cynicus, ontwikkelde hij een zachtmoedigheid. Maar zoals we later zullen zien, werd Naren tot het einde van zijn leven vaak verkeerd begrepen door zijn vrienden. Als gedurfd denker was hij zijn tijd ver vooruit. Hij zei eens: ‘Waarom zou ik verwachten dat ik begrepen wordt? Het is genoeg dat ze van mij houden. Wie ben ik tenslotte? De moeder weet het het beste. Ze kan haar eigen werk doen. Waarom zou ik mezelf onmisbaar vinden?’