Welkom!
Scroll naar beneden om kleine artikelen te lezen. Het is goed om te lezen, toch?
Je bent opgeleid. Je zou deze basisprincipes moeten kennen
De menselijke ziel is eeuwig en onsterfelijk, perfect en oneindig, en de dood betekent alleen een verandering van het centrum van het ene lichaam naar het andere. Het heden wordt bepaald door onze vroegere daden, en de toekomst door het heden. De ziel zal zich blijven ontwikkelen of terugkeren van geboorte tot geboorte en van dood tot dood. Maar hier is nog een vraag: is de mens een klein bootje in een storm, het ene moment opgetild op de schuimende kam van een golf en het volgende moment neergestort in een gapende kloof, heen en weer rollend overgeleverd aan goede en slechte daden — een machteloos, hulpeloos wrak in een altijd woedende, altijd voortrazende, compromisloze stroom van oorzaak en gevolg; een kleine mot geplaatst onder het wiel van causaliteit dat doorrolt en alles op zijn pad verplettert en niet wacht op de tranen van de weduwe of het gehuil van de wees? Het hart zinkt bij het idee, maar dit is de wet van de natuur. Is er geen hoop? Is er geen ontsnapping? — was de kreet die opsteeg uit de bodem van het hart van wanhoop. Het bereikte de troon van genade, en woorden van hoop en troost kwamen naar beneden en inspireerden een Vedische wijze, en hij stond op voor de wereld en verkondigde met trompetstem het blijde nieuws: “Hoor, gij kinderen van onsterfelijke gelukzaligheid! Zelfs gij die in hogere sferen verblijft! Ik heb de Oude gevonden die voorbij alle duisternis is, alle waan: Hem alleen kennende zult u opnieuw van de dood worden gered.” “Kinderen van onsterfelijke gelukzaligheid” — wat een zoete, wat een hoopvolle naam! Sta mij toe u, broeders, bij die zoete naam te noemen — erfgenamen van onsterfelijke gelukzaligheid — ja, de Hindoe weigert u zondaars te noemen. Gij zijt de Kinderen van God, de deelgenoten van onsterfelijke gelukzaligheid, heilige en volmaakte wezens. Gij godheden op aarde — zondaars! Het is een zonde om een mens zo te noemen; het is een permanente smaad op de menselijke natuur. Kom op, o leeuwen, en schud de waan af dat u schapen bent; jullie zijn onsterfelijke zielen, vrije, gezegende en eeuwige geesten; jullie zijn geen materie, jullie zijn geen lichamen; materie is jullie dienaar, niet jullie dienaar van materie.
Zo is het dat de Veda’s geen vreselijke combinatie van onvergeeflijke wetten verkondigen, geen eindeloze gevangenis van oorzaak en gevolg, maar dat aan het hoofd van al deze wetten, in en door elk deeltje materie en kracht, Iemand staat “op wiens bevel de wind waait, het vuur brandt, de wolken regenen en de dood op de aarde rondwaart.”
En wat is Zijn aard? Hij is overal, de zuivere en vormloze Ene, de Almachtige en de Algenadige. “Gij zijt onze vader, Gij zijt onze moeder, Gij zijt onze geliefde vriend, Gij zijt de bron van alle kracht; geef ons kracht. Gij zijt Hij die de lasten van het universum draagt; help mij de kleine last van dit leven te dragen.” Zo zongen de Rishis van de Veda’s. En hoe Hem te aanbidden? Door liefde. “Hij moet worden aanbeden als de enige geliefde, dierbaarder dan alles in dit en het volgende leven.” Dit is de leer van de liefde die in de Veda’s wordt verklaard, en laten we eens kijken hoe deze volledig is ontwikkeld en onderwezen door Krishna, van wie de hindoes geloven dat hij God is die op aarde is geïncarneerd. Hij leerde dat een mens in deze wereld moet leven als een lotusblad, dat groeit in water maar nooit door water wordt bevochtigd; dus een mens moet in de wereld leven — zijn hart voor God en zijn handen om te werken. Het is goed om God lief te hebben voor de hoop op beloning in deze of de volgende wereld, maar het is beter om God lief te hebben omwille van de liefde, en het gebed luidt: “Heer, ik wil geen rijkdom, noch kinderen, noch kennis. Als het Uw wil is, zal ik van geboorte tot geboorte gaan, maar geef mij dit, dat ik U mag liefhebben zonder de hoop op beloning — onzelfzuchtig liefhebben omwille van de liefde.” Een van de discipelen van Krishna, de toenmalige keizer van India, werd door zijn vijanden uit zijn koninkrijk verdreven en moest bij zijn koningin schuilen in een bos in de Himalaya. Daar vroeg de koningin hem op een dag hoe het kwam dat hij, de meest deugdzame van alle mensen, zoveel ellende moest lijden. Yudhishthira antwoordde: “Zie, mijn koningin, de Himalaya, hoe groots en mooi ze zijn; ik hou van ze. Ze geven me niets, maar mijn aard is om van het grote, het mooie te houden, daarom hou ik van ze. Op dezelfde manier hou ik van de Heer. Hij is de bron van alle schoonheid, van alle verhevenheid. Hij is het enige object om van te houden; mijn aard is om van Hem te houden, en daarom heb ik lief. Ik bid niet om iets; ik vraag om niets. Laat Hem mij plaatsen waar Hij wil. Ik moet van Hem houden omwille van de liefde. Ik kan niet handelen in liefde.”
De Veda’s leren dat de ziel goddelijk is, alleen vastgehouden in de slavernij van materie; perfectie zal bereikt worden wanneer deze band zal barsten, en het woord dat ze daarvoor gebruiken is daarom, Mukti — vrijheid, vrijheid van de banden van onvolmaaktheid, vrijheid van dood en ellende. En deze slavernij kan alleen vallen door de genade van God, en deze genade komt over de reinen. Dus reinheid is de voorwaarde van Zijn genade. Hoe werkt die genade? Hij openbaart Zichzelf aan het rein hart; de reinen en de onbevlekten zien God, ja, zelfs in dit leven; dan en dan alleen wordt alle kromheid van het hart recht gemaakt. Dan houdt alle twijfel op.
Swami Vivekananda
Religie en Beelden
Kees Boukema
De mens heeft in circa twee miljoen jaren van continue selectie een taalvermogen ontwikkeld. Taal wordt beschouwd als het belangrijkste kenmerk waarin de mens zich onderscheidt van andere dieren (Richard Leakey, De oorsprong van de mensheid, Amsterdam 1995, p. 113 e.v.). Niet alleen gesproken taal, maar ook beeldtaal werd en wordt gebruikt voor expressie en communicatie. Van de 32.000-jaar oude (rots)tekeningen in Chauvet (Fr.) en het symbolische werk van de geniale schilder en ziener, Jeroen Bosch (1450 – 1516) tot de emo’s op onze smartphone.
Beelden kunnen wegwijzers zijn naar God, maar verering met gesproken, gezongen of geschreven woord-taal, zoals mantra’s, hymnen en psalmen, wordt meestal hoger aangeslagen dan verering met beeld-taal. De Joodse godsdienst kent zelfs een algeheel verbod op het vervaardigen en vereren van beelden en afbeelding van ‘al hetgeen in de hemel, op de aarde of in het water is’ (Exodus 20: 3 e.v.). Dit verbod werd en wordt niet letterlijk opgevat, maar in de Joodse tempel ontbraken in elk geval beelden. God was slechts door de “Naam” vertegenwoordigd (Kon. 8:27 en 29;). Zie ook: Spreuken 18:10: “De naam des Heren is een sterke toren. De rechtvaardige ijlt daarheen en is onaantastbaar”. Het respectloos gebruik van Gods naam was en is verboden (Exodus 8: 5). De profeet Jesaja bespotte het vereren van beelden gemaakt van hetzelfde hout, als ‘waarmee je jezelf kan verwarmen, brood kan bakken en vlees kan braden’ (Jesaja, 44: 14-19).
In zijn onlangs verschenen ideeën-geschiedenis, ‘Godenschemering’ [Utrecht, 2023] toont de Vlaamse theoloog Daniël de Waele aan, dat in het Westen, het Avondland, al eeuwenlang met behulp van beelden, verbinding wordt gezocht met God, maar dat deze praktijken telkens weer voorwerp werden van spot en de beelden werden vernield.
De Grieks-Romeinse wereld kende de verering van beelden, waarin de godheid aanwezig was, maar die niet identiek waren met de godheid. (De Waele, p.47). Toen in het begin van de 4e eeuw de Romeinse keizer Constantijn geloofsvrijheid bood aan christenen werd niet alleen het offeren van dieren, maar ook het vereren van godenbeelden verboden. Zijn opvolgers waren minder geïnteresseerd in religie; ieder mens moest de religie volgen die hij wil. Keizer Theodosius verbood echter weer het aanbidden van (huis)goden [De Waele, 53-55 en 57].
Seneca en andere Romeinse intellectuelen bekritiseerden het geloof in godenbeelden. Als verering van beelden al uitwerking zou hebben, zo was de redenering, dan was dat het werk van demonen. Eens te meer reden om die beelden stuk te slaan. Kerkvader Augustinus (354 – 430) las Exodus 23: 24 en vond de daarbij passende legitimatie: “Gij zult hun goden niet aanbidden of dienen, maar hun offerdienst uitroeien en hun beelden vernietigen.” (Zie ook Psalm 135: 15-17). Later gaf Paus Gregorius I (590-604) een nadere richtlijn met betrekking tot heidense tempels: “De godenbeelden moeten vernietigd worden, maar de tempels zelf moeten worden gewijd met heilig water en altaren met relieken moeten worden opgericht. Zo worden de tempels gereinigd van ‘duivel-aanbidding’ en worden ze toegewijd aan de dienst van de ware God.” (De Waele, p.59 en 65).
Een herhaling van deze taferelen vond plaats in de 16e eeuw tijdens de ‘Beeldenstorm’ van de reformatie. In sommige kerken werden alle schilderijen en crucifixen verwijderd en vervangen door sierlijk vergulde inscripties op witgekalkte muren. De Zwitserse reformator Ulrich Zwingli vond het geweldig: “zo werd het gepredikte woord ook zichtbaar.” (De Waele, p. 11/12 en 70).
Aldous Huxley signaleert in zijn essaybundel “The Perennial Philosophy” (London, 1946, Ch. XXI) een hedendaagse vorm van verafgoding: Een Pantheon van menselijke ‘denkbeelden’, die worden bewonderd en waar men in gelooft. Het primitieve geloof bijvoorbeeld, in een zich voortdurend ontwikkelende techniek waarvan men meent te kunnen genieten, zonder te hoeven boeten voor de daarmee gepaard gaande nadelen. Maar ook de verafgoding van morele ideeën en (inter)nationaal-politieke idealen en organisaties, waarbij de eigen normen en waarden als doel worden gezien. Bij het streven naar, wat dan beschouwd wordt als waarheid en rechtvaardigheid, komen eigenschappen die voorwaarde zijn om het spirituele pad te gaan, zoals eerbied en nederigheid, vaak in de verdrukking. Hardheid, bekrompenheid en geestelijke hoogmoed zijn, aldus Huxley, de gebruikelijke bijverschijnselen van ‘wereldverbetering’ en tevens de grootste obstakels voor het ontvangen van verlichting en de bevrijdende kennis van de Werkelijkheid.
Aldous Huxley is ook de auteur van het enthousiaste voorwoord bij de Engelse vertaling van “Sri Ramakrishna Kathamrita”; een verslag van de gesprekken, die Ramakrishna voerde met zijn volgelingen, opgetekend door Mahendra Gupta, beter bekend als ‘M’.
Al bij eerste kennismaking van “M’ met Ramaskrishna kwam de verering van beelden ter sprake:
M: “Als mensen geloven dat God een vorm heeft, dan kan dat toch niet een stenen beeld zijn.”
Sri Ramakrishna: “Maar waarom ‘van steen’? Het is een beeld van de Geest!”
M [die niet goed begrijpt wat een ‘beeld van de Geest’ is]: “Men zou mensen die stenen beelden vereren moeten uitleggen, dat God niet in een stenen beeld is en dat ze tijdens hun verering God voor ogen moeten houden, niet het stenen beeld.”
Ramakrishna (op scherpe toon): “Dat doen jullie uit Calcutta zo graag: Andere mensen de les lezen en voorlichting geven, zonder zichzelf te onderzoeken. Wie denk je wel dat je bent om anderen te onderrichten? (….) Als het nodig is om mensen iets bij te brengen, zal God, de schepper van hemel en aarde, dat zelf wel doen. En dan nog: Als het aanbidden van het stenen beeld verkeerd zou zijn, zou God, onze ‘Antaryamin’ (Innerlijke Gids), dan niet weten dat het gebed tot Hem is gericht? Hij is juist blij met deze aanbidding.” (The Gospel of Sri Ramakrishna, p. 80; zie ook p. 337 en 688 en Sri Ramakrishna Kathamrita, Volume I, p. 35/36).
Een interessante aanvulling op deze gedachtewisseling beschreef Swami Saradananda in hoofdstuk 7 van zijn biografie “Sri Ramakrishna and His Divine Play” (Vedanta Society of St. Louis,2003, p.240 (noot) en 506-508; de Engelse vertaling van ‘Sri Ramakrishna Lilaprasanga’):
In het najaar van 1869 vindt in Dakshineswar het Durga-festival plaats. Het is georganiseerd door Mathur Babu, volgeling van Sri Ramakrishna en de temperamentvolle eigenaar van de Kali Tempel. Gedurende drie dagen en drie nachten is het beeld van de moeder-godin Durga vereerd met rituelen, gebeden, bloemen, muziek en dans. De laatste dag is aangebroken: Vijaya dashami. De dag waarop afscheid wordt genomen van het beeld, dat in processie naar de rivier de Ganges wordt gedragen en daar op het voorgeschreven tijdstip, op de voorgeschreven wijze zal worden afgezonken. Het wachten is nog op Mathur. Hij moet het gebed uitspreken waarmee het festival zal worden afgesloten.
Mathur, die aan alle ceremonies met volle overgave heeft deelgenomen, is nog steeds in religieuze extase. Hij weigert het slotgebed uit te spreken en geeft opdracht om het beeld in zijn huis te installeren, waar het voortaan dagelijks zal worden vereerd. Familieleden, noch de priester slagen er in om Mathur tot andere gedachten te brengen, maar vrezen zijn woede als ze het beeld zonder zijn goedkeuring naar de Ganges zouden dragen.
Ten einde raad wordt Ramakrishna gewaarschuwd. Als Ramkrishna arriveert, gaat Mathur in grote vertwijfeling en met bloed doorlopen ogen direct op hem af en zegt: “Vader, wát de anderen ook beweren, ik zal niet toestaan dat de Moeder aan de Ganges wordt geofferd. Ik heb opdracht gegeven dat de dagelijkse verering hier zal worden voortgezet. Hoe zou ik zonder de Moeder in deze wereld nog kunnen leven?”
Ramakrishna strijkt met zijn hand over Mathurs borst ter hoogte van de hart-chakra en zegt:
“Oh, ben je daarom zo van streek? Wie heeft jou verteld, dat je zonder de Moeder zou moeten leven? Waar zou Zij heengaan, ook als Zij aan de Ganges zou worden geofferd? Kan de Moeder Haar zoon in de steek laten? Drie dagen lang heeft Ze jouw devotie in de tempel ontvangen, maar vanaf vandaag zal Zij je devotie ontvangen, gezeten in jouw hart.”
Matur kalmeert, komt langzaam tot zichzelf en is nu in staat om het slotgebed uit te spreken.
Saradananda citeert hier Bhagavad Gita, X, 20: Krishna tot Arjuna: “Ik ben het Zelf, tronend in het hart van alle schepselen. Ik ben het begin, het midden en ook het einde van alle wezens.”
_______________________________
Kees Boukema is sinds decennia student van Vedanta en andere filosofische systemen. Hij heeft divers bijgedragen aan het veld van hoger denken. Hij heeft belangrijke artikelen en boeken geschreven en vertaald. Het nieuwste boek van Dhr Kees Boukema is, De Beoefening van Meditatie.
_______________________________________________________
Koan van Katsumoto
Paulo JS Bittencourt
Professor aan UFFS – Campus Erechim
In de gevoelige en ontroerende film van Edward Zwick, “The Last Samurai” (2003), die de strijd portretteert tussen “modernisering” met een verwestersende tint, vertegenwoordigd door de Meiji-restauratie (1868), en de aanhoudende duurzaamheid van elementen van de oude traditie die voortkomen uit uit het shogunaat is er een cruciale scène waarin het personage van de samoerai Katsumoto (Ken Watanabe) een dialoog voert met de gevangene Nathan Algren, gespeeld door Tom Cruise. De vriendschap die de basis zal vormen van hun relatie en Algren’s existentiële onderdompeling in het leven van het samoeraidorp zullen culmineren in de toetreding van de westerse soldaat tot de gelederen van Katsumoto’s leger. Ooit een vijand, zal Algren een samoerai worden.
Laten we naar de scène gaan.
KATSUMOTO: Perfecte bloei is zeldzaam. Je zou er je hele leven naar kunnen kijken, en het zou geen verspild leven zijn. (…) Ik schrijf een gedicht over een droom die ik had. (…) Ik kan het gedicht niet afmaken. Kun je nog een laatste regel voorstellen?
Meer bezorgd over het kennen van de redenen die soldaten in dienst van de keizer ertoe brachten kort daarvoor een aanval uit te voeren op de samoerai en de inwoners van het dorp, antwoordt Algren, geconfronteerd met een aandringende Katsumoto: ‘Ik ben geen schrijver. ”
KATSUMOTO: Je hebt nachtmerries.
ALGREN: Elke soldaat heeft nachtmerries.
KATSUMOTO: Alleen degenen die zich schamen voor wat ze hebben gedaan.
ALGREN: Je hebt geen idee wat ik heb gedaan.
KATSUMOTO: Je hebt veel dingen gezien.
ALGREN: Ik heb het gezien.
KATSUMOTO: Maar je bent niet bang voor de dood, soms verlang je ernaar. Is het niet?
ALGREN: Ja.
KATSUMOTO: Ik ook. Het overkomt mannen die zagen wat wij zagen. En dan kom ik naar de plaats van mijn voorouders, en ik herinner het me. Net als deze bloemen gaan we allemaal dood. Door het leven te kennen in elke ademhaling, in elk kopje thee, in elk leven dat we leiden. De weg van de krijger.
ALGREN: Leven met elke ademhaling.
KATSUMOTO: Dit is “Bushido”.
De bloemen waar Katsumoto over nadacht waren kersenbloesems (hana), een emblematische verwijzing naar de Japanse cultuur die de kortstondige toestand van schoonheid en alle dingen die voorbijgaan, weerspiegelt. Onder de vele meesterwerken van de Japanse poëzie kunnen we de volgende passage noemen uit de monumentale klassieker van schrijver Sei Shônagon, “The Pillow Book”, geproduceerd tussen 994 en 1001, tijdens het Heian-tijdperk (784-1185):
“Vooral kersenbloesems vallen snel.”
Er worden veel diepgaande elementen van het Japanse wereldbeeld opgeroepen in de bovengenoemde uitspraken van Katsumoto. Onder hen valt ook de vermelding op van “Bushidô”, de samurai-code van eer en ethiek, die ontstond en werd geconsolideerd met de geschiedenis van deze krijgersklasse, tijdens de Heian- en Tokugawa-periodes (1603-1867). Naast boeddhistische en shintoïstische grondslagen is Bushido ook voortgekomen uit confucianistische grondslagen. We weten dat Confucius er bij zijn discipelen, die uiteindelijk de staat door middel van oorlog moesten dienen, op aandrong om waardig te sterven. Volgens ‘Hagakure’ (‘Verborgen door bloemen’), een van de baanbrekende werken over Bushido, geschreven door Yamamoto Tsunemoto, een samoerai uit de provincie Saga, in de 17e eeuw, ‘betekent Bushido altijd het kiezen voor de dood als er de mogelijkheid is om te kiezen. tussen leven en sterven.” De grote samoerai Miyamoto Musashi (1584-1645) schreef ook in “The Book of Five Rings” (“Gorin No Sho”) dat “de Weg van de Krijger de vastberaden aanvaarding van de dood is”.
(Gaat verder…)
Professor Paulo Bittencourt is een briljante professor in oude en middeleeuwse geschiedenis aan de Universidade Federal da Fronteira Sul UFFS [Erechim Campus], Brazilië. Hij schrijft regelmatig artikelen en is tevens columnist in tijdschriften. Hij heeft verschillende boeken op zijn naam staan. Hij is een fervent student van Vedanta.
___________________________________________________________________________________________
Liefde
Toen zei Almitra: Spreek tot ons over liefde.
En hij hief zijn hoofd en blikte op naar de mensen rondom hem, en er daalde een stilte over allen. En met imposante stem
sprak hij:
Wanneer liefde je wenkt, volg haar,
Ook al zijn haar wegen steil en zwaar begaanbaar.
En wanneer ze haar vleugels rond je uitspreidt, geef je dan
aan haar over,
Ook al kan het zwaard, dat ze onder haar slagpennen
Verborgen houdt, je ernstig verwonden.
En als ze tot je spreekt, geloof haar dan,
Ook al is haar stem in staat je dromen te verbrijzelen zoals
De noorderwind de tuinen braaklegt.
Want precies zoals de liefde je kroont, zo zal ze je kruisigen.
Zoals ze je groei begeleidt, zo zal ze je ook snoeien.
Zoals ze opstijgt tot jouw hoogten en je rankste twijgjes streelt in de zon,
Zo zal ze afdalen tot je wortels en ze schudden tot waar ze
zich het sterkst vastklampen aan de aarde.
Ze haalt jullie binnen alsof jullie haar korenschoven zijn.
Ze hanteert de dorsvlegel tot je open en bloot ligt.
Ze zift je om je te ontdoen van het kaf.
Ze maalt je tot je wit ziet.
Ze doorkneedt je tot je soepel bent;
En dan draagt ze je naar haar heilige vuur, opdat je heilig
brood moge worden voor Gods heilige feest.
Al deze dingen zal liefde met je doen, opdat je de geheimen van
je hart leert kennen, en door die kennis wordt omgevormd tot deel van ’s levens hart.
Maar als je in je angst slechts liefdes vrede en liefdes vreugde zoekt,
Dan is het beter dat je je naaktheid bedekt en terugtrekt van liefdes dorsvloer,
Terug in de zouteloze wereld waar zult lachen, maar nooit uit volle borst,
En huilen, maar nooit al je tranen.
Liefde geeft niets, behalve zichzelf, en ze neemt niets behalve van zichzelf.
Liefde wil niet bezitten en niet bezeten worden;
Want liefde is liefde genoeg.
Wanneer je mint, zul je niet zeggen ‘God is in mijn hart’, maar liever ‘Ik ben in het hart van God.’
En denk niet dat je de koers van de liefde kunt bepalen, want
Liefde bepaalt, zo ze je waardig acht, jouw koers.
De liefde heeft geen ander verlangen dan zichzelf te vervukleb.
Maar als je liefhebt en daarbij zo nodig iets wensen wilt, laat dit dan je wensen zijn:
Te smelten en gelijk te worden aan een stromend beekje dat zacht een melodie zingt voor de nacht.
De pijn te mogen kennen van te veel tederheid.
Verwond te mogen worden door je eigen inzicht in de liefde;
En bereidwillig, blij te bloeden.
Te ontwaken in de vroege ochtend met een gevleugeld hart
en een eerbetoon te brengen aan weer een nieuwe dag van minnen.
Te rusten rond het middaguur en liefdes vervoering te overdenken;
Om, wanneer de avond valt, thuis te komen met dankbaarheid.
En dan te slapen met een gebed voor de beminde in je hart en een hymne op je lippen.
Een prachtige vertaling van Désanne van Brederode.
Contributie: Francis van Schaik
Francis van Schaik is een coach van jongeren en ook een student van menselijke relaties met de natuur, de wereld en de Waarheid. Ze levert regelmatig bijdragen aan ons online magazine. Francis is de bijdragende redacteur van deze pagina: Ik Ben.. – Home (kindercoaching-ikben.nl
Over Moeder Ganga
SWAMI ADBHUTANANDA oftewel Latu Maharaj was een ongeschoold en onvervaren herdersjongen. Vanaf het moment dat hij zich bij de Meester aansloot in Dakshineswar, tot de dood van de Meester. Latu was bijna constant aanwezig bij hem. Latu’ s herinneringen hebben daarom een bijzondere waarde in hun rijkdom aan details en inzicht.
Het was 11 maart 1883, Sri Ramakrishna’s verjaardag. De Meester vroeg me hem wat water uit de Ganga te brengen voor zijn bad. Hij nam een bad met een kruik water en ging daarmee naar de Kali tempel. Sommigen moesten in de keuken werken. Tussen de honderd en honderdvijftig mensen aten bij die gelegenheid in Dakshineswar, en wat er van de maaltijd overbleef werd aan de armen uitgedeeld. Manomohan Babu bracht een kirtan-feest groep mee uit Konnagar , en de Meester zong met hen mee. Later vroeg hij ons om met hem mee te gaan naar de Panchavati. De Meester vertelde ons dat hij niet alleen sannyasin ( monnik ) was, maar koning onder sannyasins. Tijdens een verblijf in Dakshineswar werd Rakhal ( Swami Brahmananda ) op een keer ziek. De Meester zei hem: ” Neem deze prasad van Lord Jagannath. Dan komt alles goed met je. ” Dat is het effect van de prasad van Jagannath ! Jullie mensen geloven dat niet. ” Eet een of twee deeltjes Jagannath prasad voordat je je eten neemt. Op Dashahara – dag ( een speciale viering ter ere van de Ganga ) vroeg de Meester ons om aan de Moeder Ganga te offeren. Hij zei tegen Rakhal: ” Moeder Ganga is een levende godin , en vandaag zou men haar moeten aanbidden. ” Destijds beschouwde Rakhal de Ganga niet als een godin, en aangezien de Meester dit wist zei hij tegen hem: ” Op een dag , terwijl ik langs de oever van de Ganges liep, twijfelde ik : ” Is Moeder Ganga echt een godin? Op dat moment hoorde ik het duidelijke geluid van een schelphoorn, dat uit het midden van de rivier kwam. Geleidelijk kwam het geluid dichterbij en ik zag een jongen over het water reizen, op een schelp blazen, en een godin volgde hem. Dit visioen verdreef al mijn twijfels. ” Rakhal was verbaasd dit te horen en zei : ” We weten niets van zulke dingen. We kennen de Ganga alleen als een rivier van water, bezoedeld door de schippers. ” De Meester antwoordde scherp , ” Pas op ! Zorg dat jij de Moeder niet bezoedeld ! ” Vanaf die dag had Rakhal groot respect voor de Ganga.
Dit was ook het eerste jaar( 1883 ) dat ik met de Meester het festival bijwoonde te Panihati Rakhal, Bhavanath en anderen gingen in Ram Babu’s rijtuig. Vele andere toegewijden van de Meester waren ook aanwezig. Navadwip Goswami was daar en de Meester begon plotseling met hem samen te zingen. We waren allemaal geschrokken toen we de Meester in bhava samadhi zagen gaan. Zijn ademhaling stopte , zijn gezicht , ogen, zelf de palmen van zijn handen, werden rood. Hem in deze exstatische staat te zien, haasten veel mensen zich, om het stof van zijn voeten te halen. We zaten met een dilemma. Iedereen wilde de Meester aanraken, en hoewel wij het hen verboden hadden, ( negeerden ze ons ) . Dus er was een opschudding !
Ram Babu zei tegen me: ” Leto, probeer ze niet tegen te houden. Laat de mensen hem aanraken en gezegend worden. ” Maar ik gehoorzaamde hem niet, want ik wist dat als iemand de Meester aanraakte terwijl hij in samadhi was , hij vreselijke pijn zou ervaren. Eindelijk, drie van ons—- Rakhal, Bhavanath, en ik begeleiden hem van het terrein naar de kamer. Maar hoe moelijk was het om de toegewijden te weerstaan. Zelfs toen we naar de kamer gingen bleven mensen zijn voeten aanraken. Weet je dan wat Ram Babu deed ? Hij nam een handvol stof van de grond en raakte daarmee aan de voeten van de Meester en begon het toen onder de mensen te verdelen. Zo werd de Meester bevrijd uit de menigte.
Het jaar daarop ( eigenlijk was dit bezoek in 1885) ging ik ook met hem naar Panihati. Deze keer gingen we met de boot. Iemand vroeg Heilige Moeder ( Sri Sarada Devi ) om ons te vergezellen, maar ze weigerde. De Meester prees haar hiervoor: ” Zie haar wijsheid. Ze weigerde met ons mee te gaan zodat niemand kritische opmerkingen over ons zou maken.” Dat jaar gebruikte de Meester prasad met ons allemaal en danstte in extase met de beide handen omhoog geheven.
Op hetzelfde festival kreeg de Meester vijf rupees aangeboden—-andere heilige mannen ontvingen slechts een of twee rupees. ( Het is een Indiase gewoonte. om een heilig mens te eren met geschenken. ) De Meester wilde het geld niet aannemen. De manager van het festival drong echter aan en gaf het geld aan Rakhal . Met het geld kocht Rakhal een mand met mango’ s en een pakje snoep voor de Meester. Toen de Meester erachter kwam, was hij boos op Rakhal , en waarschuwde hem: ” Doe zoiets nooit meer.
Mevrouw Mary Saaleman brengt u deze artikelen uit verschillende bronnen. Dit is haar vertaling van een stuk uit het boek Sri Ramakrishna as we Saw Him. Mary Saaleman is al vele jaren een student van Vedanta.
_______________________________________________________
Materie en Geluid
Materie bestaat in verschillende vormen van elkaar. Het is dus een grove materie die wordt begrepen van een subtiele [tanmatra], die niet wordt begrepen door de vorm van andere zintuigen, maar mentaal wordt begrepen door de yogi. Er zijn ondergrondse objecten die kunnen worden door de zintuigen van de geest door iemand die krachten bezit. Deze krachten zijn slechts uitbreidingen van het normale vermogen. De 100-inch telescoop op Mt Wilson onthulde, zo wordt gezegd, een achtste van de ruimte, en de 200-inch telescoop op Mt Palomar onthulde een kwart van de waarneembare ruimte. signalen we onze instrumenten verbeteren, zien we meer, maar voorbij een vastgesteld punt vindt de waarneming niet plaats via de zintuigen, maar via de geest. Alles kan onzichtbaar zijn door de geest, namens het opperste Zelf van Atman. Dit is op zichzelf nooit een object, omdat het voorbij de geest en spraak is. De ervaring van objecten wordt telkens subtieler totdat de staat van Opperste Ervaring wordt bereikt wanneer er noch onderwerp, noch object is. Geest en spraak kunnen er alleen maar naar kenmerken.
Geluid bestaat alleen waar beweging of trilling is. Als er geen trilling is, is er geen geluid, en als er geen geluid is, kan er geen trilling zijn. De opperste Brahman voorbij eigenschappen en activiteit is voorbij geluid, maar Ishvara [Brahman met Kracht] is Shabda-Brahman van het Opperste Geluid. Dit is het causale lichaam van geluid: shabda-tanmatra of het principe van geluid is het krachtige lichaam van geluid, en akasha is het grove lichaam van geluid [alleen door het medium van lucht, de geluidsgolven waarin het oor raakt.] Wanneer de geest verbonden is, wordt de sensatie van geluid ervaren.
Shabda-tanmatra van het principe van geluid is puur natuurlijk geluid zoals geïntegreerd door Hiranyagarbha en door yogi’s die de ervaring van Hiranyagarbha delen.
Swami Ghanananda