April 2025 Dutch

Welkom!

April 2025

Nag Mahashaya dient Sri Ramakrishna

Op een andere dag ging Nagmahashaya naar Sri Ramakrishna in Dakshineswar. Toen hij daar aankwam, zag hij de Meester rusten na zijn maaltijd. Het was de maand mei en de dag was erg zwoel. Sri Ramakrishna vroeg hem om hem koelte toe te wuiven en ging toen slapen. Nagmahashaya wuifde hem lang toe en zijn handen werden moe, maar hij kon niet stoppen zonder toestemming van de Meester. Hij zette de taak voort, maar zijn handen werden erg zwaar en hij kon de waaier niet langer vasthouden. Op dat moment pakte Sri Ramakrishna zijn hand vast en nam de waaier. Verwijzend naar dit incident zei Nagmahashaya: “Zijn slaap was niet zoals die van gewone mensen. Hij kon altijd wakker blijven. Behalve God is deze staat niet bereikbaar voor een aspirant of zelfs een Siddha.”
Op een keer vroeg Sri Ramakrishna de discipel wat hij van hem (Sri Ramakrishna) vond. Als antwoord zei Nagmahashaya: “Door Uw genade weet ik dat U God bent.” Toen Sri Ramakrishna dit hoorde, bereikte hij Samadhi en plaatste zijn rechtervoet op Nagmahashaya’s borst. De discipel voelde onmiddellijk een merkwaardige verandering in zichzelf; hij zag een Goddelijk Licht dat, doordringend in de levende en levenloze objecten, hemel en aarde overstroomde. Later, toen hij zijn ideeën over Sri Ramakrishna uitsprak, zei hij: “Er is geen noodzaak om tot hem te bidden voor wat dan ook. Hij is Kalpataru. Hij zal iemands verlangens vervullen, omdat hij iemands geest kent.
Sinds de komst van Sri Ramakrishna is er een zondvloed geweest die alles zal wegvoeren. Hij is de volledige manifestatie van de Heer en tot nu toe werd zo’n unieke verzoening van religies niet door een andere Incarnatie gedemonstreerd.”

Gopaler-Ma, de Moeder van Krishna

Er was een dame in Kolkata. Haar leven was Krishna. Dag en nacht, dag en nacht, leefde ze in Krishna. Ze had niets anders dan een stuk hout als kussen, een gescheurde matras als bed. Ze had geplette rijst als voedsel. En ze had een rozentuin. Dat was Gopaler-Ma. Zuster Nivedita, de grote Margaret Noble, zorgde voor deze grote heilige tegen het einde. Ze legt uit hoe het einde kwam.
De hele nacht hadden we de langzame, zware ademhaling van de stervenden gadegeslagen. In, in, in, het ging, steeds stiller en stiller, totdat je dacht dat er nooit meer enige beweging in het oude lichaam zou kunnen plaatsvinden, en dan weer vrijheid en een opeenvolging van snelle, diepe inademingen. Zulke ademhaling, zeiden ze, werd maar zelden gezien en was het resultaat van lange jaren van Pranayama, onbewust beoefend over de kralen, zoals de oude vrouw ze dag en nacht had geteld, de naam van haar Ishtam uitsprekend, “Gopala, Gopala, Gopala! ”
Want zij naast wie wij zaten en keken was Gopaler-Ma, die heilige die Sri Ramakrishna Zelf als Zijn moeder had behandeld.
Zonder ook maar één wens lag ze daar, zoals ze had geleefd, de geest zwevend in de gedachte die haar leven had gemaakt, het gezicht vol van de laatste zoetheid en vrede. Een dag en een nacht had ze al zo gelegen aan de Ganges. Want op het moment dat de volle maan opkwam, waren we met haar over de drempel van de deur gestapt en hadden we de stille vlucht van haar geest gevoeld, terwijl ze triomfantelijk het eerste van haar buitenste omhulsels afwierp, de schelp van haar thuis. Maar toen ze de Ghats had bereikt en een tijdje had gelegen in het spel van koele briesjes en de helderheid van de maan, had ze, zoals de stervenden dat plegen te doen, enkele tekenen van wederopstanding getoond. En de kaars van het leven was daarna nog vele uren opgebrand in zijn versleten fitting, voordat hij uiteindelijk gedoofd moest worden. Daar lag ze, de laatste ademhalingen kwamen met rustige tussenpozen, terwijl een van de monniken, die ze als jongens had gekend, over haar heen boog en met zijn voorhoofd tegen het hare half sprak, half fluisterde de woorden die de hindoe graag hoort in zijn laatste uur – Om Ganga Narayanal Om Ganga Narayana Brahma! Nog een moment, en toen klonk met één stem uit de kring van toeschouwers de kreet van Haribol, want de laatste adem was verdwenen. De geest van Gopaler-Ma was gevlucht en alleen het kleed van vlees was achtergelaten.
Toen vroeg iemand aan het hoofd van de baar, omhoogkijkend naar de opklaring van de lucht achter de wolken: “Is dit de dageraad?” En van de voet kwam het antwoord terug: “Ja, het is de dageraad!” En toen, naar beneden kijkend, zagen we dat het water dat de voeten van de stervenden had gebaad, zich al terugtrok – al een paar centimeter onder ons was gezonken. Gopaler-Ma was inderdaad gestorven op het moment van de dageraad, precies op het moment dat het tij keerde.

___________________________________________

Advaita Vedanta in het verleden en heden

Kees Boukema

  Eens bracht de wijze Ashtavakra een bezoek aan Janaka. koning van Mithila. De koning was zojuist ontwaakt uit een nachtmerrie. In zijn droom waren vijandelijke troepen het land binnen gevallen, zijn leger was in de pan gehakt en hijzelf raakte zwaar gewond. Hij werd gevangen genomen en over de grens gezet. Daar bleek, dat niemand hem wilde helpen uit angst voor represailles van de nieuwe machthebbers in zijn land. Koning Janaka was radeloos. En op dat moment werd hij wakker, overdekt met zweet en met een bonkend hart. Hij ging rechtop zitten, keek om zich heen en vroeg: “Was dàt waar, of is dit waar?” Niemand begreep wat de koning bedoelde. De koning zag Ashtavakra staan en vroeg opnieuw “Was dàt waar, of is dìt waar?”.

     De Wijze begreep waar de koning het over had en vroeg hem: ”Koning, toen u gewond en verslagen over de grens werd gezet en niemand u hielp, waren al deze dingen hier, het paleis en uw bed er toen ook?”

Koning Janaka:”Nee, er was slechts vernedering en angst.”

De Wijze:“En nu, hier in uw paleis, zijn die verwondingen en vernederingen er nu ook?”

Koning Janaka:”Nee, die zijn hier niet.”

De Wijze:”Dan, Koning Janaka, is noch dit waar, noch dat waar.”

Koning Janaka vroeg geschrokken:”Maar, is er dan niets waar?”

De Wijze Ashtavakra:”Was ù daar op het slagveld, koning?”

“Misschien was het ‘ònwaar’,maar ík heb het wel meegemaakt”, was het antwoord.

Daarop zei Ashatavakra:”Hier in uw paleis, ervaart u ook alles. Daarom koning, is noch dit, noch dat waar, maar u, die van beide getuige was, zijt waar.”

     Met dit ‘zeer korte verhaal’ introduceert Swami Sarvapriyananda  (president van ‘The Vedanta Society of New York’) het onderwerp van zijn boek “Bronnen van Advaita Vedanta” (Uitgeverij Samsara, 2024, p. 16.):  De zevende mantra van de ‘Mandukya Upanishad’. 

Deze intrigerende mantra beantwoord de vraag: “Wie ben ik?” 

     Toen koning Janaka droomde was hij in de droomwereld op het slagveld, toen hij ontwaakte lag hij in zijn bed in de waakstaat. Behalve in deze twee bewustzijnstoestanden, kan een mens ook verkeren in een toestand van diepe slaap; daarin ervaart hij een leegte. De Mandukya Upanishad, leert ons dat de mens niet een dromer, waker of slaper is, maar dat hij bovenbewustzijn is: ‘Turiya’. Het bewustzijn dat de tijdelijke verschijningen van waker, slaper en dromer waarneemt. Turiya is geen subjectieve ervaring en ook geen objectieve ervaring, het is geen zintuiglijke kennis, maar ook niet de, uit een extase of, bijvoorbeeld uit een bijna-dood-ervaring, afgeleide kennis. Het is een staat van zijn, die niet in taal kan worden uitgedrukt. Turiya is voorbij de zintuigen en voorbij het verstand. Het is het uiteindelijke doel van het leven: oneindige vrede en onbegrensde liefde.

     Advaita betekent letterlijk ‘non-duaal’. Je zou het kunnen vergelijken met goud, een edelmetaal, zegt Swami Sarvapriyananda. Goud is non-duaal met betrekking tot een ring, een armband en een halsketting, die van goud zijn gemaakt. Goud is niet een sieraad, maar het materiaal waar sieraden van zijn gemaakt. Zo moet je ook, om te weten wat Turiya is, de bewustzijnstoestanden waken, dromen en slapen zien. Turiya is geen ‘vierde’ realiteit, maar de ènige werkelijkheid (p.39).

    Geschriften over Advaita Vedanta bevatten filosofische beschouwingen en soms, met behulp van een analogie, een aanduiding van wat een non-duale ervaring is. Over de methode om tot zo’n ervaring te komen zijn de meeste schrijvers nogal terughoudend. Je kunt je trouwens afvragen: Is er wel een spiritueel pad dat tot een non-duale ervaring leidt? Swami Sarvapriyananda schrijft:

–  Turiya is geen aparte entiteit, maar het ‘Zelf”. Om Turiya te vinden moet je de drie toestanden, waker, dromer en slaper onderzoeken. Kijk terug op die ervaringen en zie wat al die tijd gemeenschappelijk was. Turiya schijnt in en door deze drie toestanden heen; die toestanden zijn onecht, het zijn verschijningen. Hun werkelijkheid is Turiya (….). Dat moet gerealiseerd worden, niet alleen door erover te lezen in een boek, of te luisteren naar een lezing erover, maar door er een levende realiteit van te maken (p. 40 e.v.)

– Swami Vivekananda zei ooit, dat iemand die wegloopt van de wereld om te mediteren en te sterven in een grot in de Himalaya op zoek naar God, de weg heeft gemist (…). Die weg is: Je dagelijks leven vergeestelijken. Als je beseft dat jij hetzelfde bewustzijn bent dat in alle wezens verschijnt als waker, dromer en slaper, dan begrijp je ook, dat wij allen dezelfde spiritualiteit zijn en iedereen ervaren als dezelfde Turiya. Leef het leven in vrede, volheid en vreugde. Manifesteer die goddelijkheid in het dagelijks leven door vrede, liefde en dienstbaarheid aan alle wezens.

     Swami Sarvapriyananda noemt èèn tekst die de hoogste non-duale waarheid bevat en dat is de ‘Ashtavakra Samhita’. Het is een dialoog tussen de eerder genoemde Wijze Ashtavakra en zijn leerling, koning Janaka. Sarvapriyananda had dit boek bij zich tijdens een retraite in de Himalaya. Er zijn spirituele geschriften die spreken tot het hart, andere spreken tot het verstand, maar de Ashtavakra Samhita spreekt rechtstreeks tot het goddelijke in ons en doet een beroep op onze ‘ware natuur’. 

     In eenvoudige bewoordingen confronteert de Ashtavakra je, zonder veel omhaal, telkens met deze essentiële waarheid: ‘Tat tvam asi’ (Dat zijt gij). Het lezen van de Ashtavakra staat gelijk met intensief mediteren. Het lezen van andere religieuze geschriften is als het kijken naar het, door de maan gereflecteerde zonlicht. Dat is verfrissend en mooi, maar het bestuderen van de Ashtavakra Samhita is als het kijken in de zon. Een ongemakkelijke ervaring, want je wordt rechtstreeks met de waarheid geconfronteerd. Het is niet iets wat je moet begrijpen of in praktijk brengen, maar iets wat je ogen opent en dat je diep tot jezelf door moet laten dringen (p. 45 e.v.).

     Om een indruk te geven van wat dit inhoudt bespreekt Swami Sarvapriyanada in het tweede essay, ‘Los op in oneindigheid’, de viervoudige weg tot Zelf-verwerkelijking zoals die wordt uiteengezet in hoofdstuk 5 van de Ashtavakra Samhita. Het eerste vers gaat over gehechtheid en verslaving. Het zijn gedachte-oefeningen, niet bedoeld om je te onthechten, maar om tot het inzicht te komen, dat je niet gehecht bènt. In het tweede vers wordt benadrukt dat het ‘niet-gebonden-zijn’ niet impliceert dat je een bewustzijn bent dat los staat van het universum, maar juist dat je er mee samenvalt. Het universum is in jou, zoals het water van de rivier vloeit door elk golfje op de stroom. Zonder bewustzijn is er helemaal geen ervaring. Het derde vers leert ons dat hetgeen zich aandient in ons bewustzijn wel waarneembaar is, maar geen eigen bestaan leidt. De verschijning is ‘bedrieglijk echt’; het is gedoemd te verdwijnen. Als je deze leringen bestudeert,  erover nadenkt en begrijpt, laat ze dan rijpen en diep tot je doordringen. Dan groeit er een sereniteit in je die niet wordt verstoord door de wisselvalligheden van het leven (vierde vers) (p. 48 – 79).

     ‘Spirituele disciplines’ hebben ten doel ons te bevrijden van onze gehechtheid aan wereldse zaken. Is Advaita Vedanta dan de aangewezen weg tot die bevrijding? Sri Ramakishna zei hierover:     

“For a jnani the waking state is as unreal as the dream state. There is only one eternal Substance and that is the Atman. But for my part I accept everything: Turiya and also the three states of waking, dream and deep sleep. I accept all: Brahman and also maya, the universe and its living beings. (…). 

“You may quote thousands of arguments from Vedanta philosophy to a true lover of God, and try to explain the world as a dream, but you cannot shake his devotion to God. In spite of all your efforts he will come back to his devotion. A man born with an element of Shiva becomes a jnani. His mind is always inclined to the feeling that the world is unreal and Brahman alone is real. But when a man is born with an element of Vishnu he develops ecstatic love of God. That love can never be destroyed. It may wane a little now and then, when he indulges in philosophical reasoning, but it ultimately returns to him increased a thousandfold.” (The Gospel of Sri Ramakrishna, p. 652 en 654; 26 October 1884). 

     In ‘Bronnen van Advaita’ (p.60 ) schrijft Swami Sarvapriyananda over een gesprek, dat hij tijdens zijn verblijf in de Himalaya, had met een zeer oude en wijze monnik: “De monnik vroeg mij wat ik aan het lezen was. Toen ik hem de Ashtavakra Gita liet zien, gaf hij mij een ander boek te lezen: Vishnu Sahasranama (De duizend namen van Vishnu). Het is een zeer devotionele tekst. Hij raadde me aan om dit te lezen samen met de Ashtavakra Gita, om een evenwichtige geest te behouden. Hij leerde mij om een toegewijde houding aan te nemen samen met mijn non-duale contemplatie.”  Je zou het kunnen opvatten als een ‘up date’.

    Met dit boek geeft Swami Sarvapriyananda beslist een verhelderende kijk op Advaita Vedanta. 

    _______________________________

Kees Boukema is sinds decennia student van Vedanta en andere filosofische systemen. Hij heeft divers bijgedragen aan het veld van hoger denken. Hij heeft belangrijke artikelen en boeken geschreven en vertaald. Het nieuwste boek van Dhr Kees Boukema is, De Beoefening van Meditatie.

 

 

_______________________________________________________

Het Eerste Tussenruimteverdrag

uit de Geschiedenis van de Literatuur in her Westen

(Gevolgd door “De wijding van de titel van Apuleius’ werk, ‘De Gouden Ezel’, door Augustinus van Hippo”)

Paulo J.S. Bittencourt

Hoogleraar van de cursus Geschiedenis aan de UFFS – Erechim Campus

Ik heb altijd gedacht dat het eerste echt wetenschappelijke fictiewerk, in de volle betekenis van het woord, “Frankenstein, or the Modern Prometheus” was, van de jonge Mary Shelley (1797-1851) [ze was 19 jaar oud toen ze het idee voor de roman kreeg, en juist omdat ze een vrouw was, moest ze haar werk, een van de meest invloedrijke in de universele literatuur, gepubliceerd in 1818, zien onder het vermoeden dat het auteurschap dat van haar echtgenoot was, de dichter Percy Shelley (1792-1822).]

Toen las ik “True History” van Lucianus van Samosata (ca. 120-192), uit de eerste eeuw. II, en ik ontdekte dat velen het boek de status toekennen van het eerste sciencefictionwerk in de geschiedenis. Ik beschouw deze toeschrijving als enigszins anachronistisch, hoewel ik mij wel eens kan vergissen, aangezien ‘Ware Geschiedenis’, als onderdeel van de zogenaamde Griekse ‘literatuur van de ontsnapping’, typische ingrediënten met zich meebrengt van de fantastische reizen die sinds Homerus de grote epen van de westerse geschiedenis hebben gevormd. In deze zin worden mythe (in de Griekse betekenis) en wetenschap niet los van elkaar gezien, noch bij Homerus (928-898 [?] v.Chr.), noch bij Lucianus. Maar wat betreft Luciano’s werk, waarin hij op een ongekende manier het thema van fantastische reizen naar de ruimte aankaart, bestaat er geen enkele twijfel. Om te bevestigen wat er gezegd wordt, schrijf ik de voorwaarden van de eerste interruimtelijke overeenkomst in de westerse literatuur over in een korte passage uit de roman:

“Op deze bases hebben de Helioten [bewoners van de zon] en hun bondgenoten een vredesverdrag gesloten met de Selenieten [bewoners van de maan] en hun bondgenoten. De Helioten zullen de muur afbreken en de maan niet opnieuw binnenvallen; en ze zullen ook de gevangenen teruggeven voor de prijs die door elk is overeengekomen. De Selenieten zullen van hun kant de autonomie van de andere sterren respecteren en ze zullen hun wapens niet tegen de Helioten richten; beide volkeren zullen elkaar helpen in geval van een aanval; als jaarlijkse schatting zal de koning van de Selenieten de koning van de Helioten tienduizend amforen dauw betalen en hem tienduizend gijzelaars geven; de kolonisatie van de Morgenster zal gezamenlijk worden gedaan en alle andere volkeren die dat wensen, zullen eraan deelnemen; het verdrag zal worden gegraveerd op een amberen stele en in het midden van de ruimte worden geplaatst, precies op de grenslijn. Ze hebben gezworen, voor de Helioten, Vurig, Zomer en Vlammend; voor de Selenieten, Nocturne, Maandelijks en Zeer-Glanzend.” (blz. 190)
. . .

De verantwoordelijke voor de editie van “De Gouden Ezel” (2e eeuw) die ik las, en de auteur van de inleiding, Adriane da Silva Duarte, waarschuwt dat de titel van het werk van Lucius Apuleius (125-160) (de andere was “Metamorfosen”) juist werd gewijd door Augustinus van Hippo (354-430), in zijn monumentale werk “Stad van God” (413-26) [XVIII, 18], “in het hoofdstuk gewijd aan het onderzoeken van ‘Wat verdient geloof in menselijke metamorfosen als gevolg van demonen’”. “Hij zegt:

‘Ik heb in Italië meer dan eens gehoord dat herbergiers in bepaalde streken, naar verluidt, ingewijd waren in de heiligschennende kunsten, en reizigers iets gaven dat verstopt zat in kaas, waardoor ze onmiddellijk veranderden in pakezels om hun bagage te dragen. Als dat eenmaal gebeurd was, keerden ze terug naar hun oude gedaante. De metamorfose veranderde hun rede echter niet in een dierlijke, maar hield deze rationeel en menselijk, zoals in het echte of denkbeeldige geval dat Apuleius vertelt in ‘De Gouden Ezel’ […]. Er wordt gezegd dat hij ooit de drank dronk, die hem in een ezel veranderde, maar zijn menselijke rede bewaarde.’” (APULEIUS. “De Gouden Ezel”. São Paulo: 34, 2019, pp. 9s)

Apuleius werd geboren in Madaura, een kleine maar belangrijke Romeinse kolonie die nu in Algerije ligt. Hij was de auteur van de enige roman uit de Latijnse literatuur die volledig bewaard is gebleven. In feite bestaat “The Golden Ass” uit verhalen over de burleske en fantastische avonturen van een jonge Griek, Lucius, die tijdens zijn reis naar Thessalië, een regio die vooral geassocieerd wordt met hekserij, door een ongeluk in een ezel verandert.

Professor Paulo Bittencourt is a brilliant teacher of Ancient and Medieval History at the Universidade Federal da Fronteira Sul UFFS [Erechim Campus], Brazil. He contributes articles regularly, and is a columnist of a periodical too. He has several books to his credit. He is an ardent student of Vedanta.

 

____________________________________________

Kaarten van Brazilië :  van

Gerson Egas Severo

Introductie

Toen ik door Swami Sunirmalananda (die ik sinds 2009 ken) en Paulo Bittencourt (sinds 1998)!) werd uitgenodigd om teksten voor dit tijdschrift te gaan schrijven, dacht ik er allereerst aan om te schrijven over thema’s die verband houden met de filosofieën en geloofssystemen van het Verre Oosten, uiteraard – gezien de aard van het tijdschrift – en vooral over de uiting van deze geloofssystemen en filosofieën in het Westen. En meer specifiek over de cultivering van deze universums in Brazilië en Latijns-Amerika. En, nog unieker, over het boeddhisme in Brazilië.
Ik heb immers een formele band met het boeddhisme en ik ben Braziliaans (en Latijns-Amerikaans). Ik ben geboren en woon in het uiterste zuiden van Brazilië, in de staat Rio Grande do Sul, waarvan de hoofdstad Porto Alegre is (de stad werd vanaf 2001 wereldberoemd door het Wereld Sociaal Forum en, helaas, in 2024 door de ernstige klimaatramp die de stad trof en een grootschalige overstroming tot gevolg had). Ik woon en werk echter in een stad in het noorden/noordwesten van de staat, genaamd Erechim (Campo Pequeno, of Klein Veld, in de taal van de oorspronkelijke bevolking die de regio bewoonde en bewoont: de Kaingang).
In deze stad, Erechim, is een universiteit genaamd Universidade Regional Integrada (URI). Ik werkte daar als geschiedenisleraar en Swami had daar ook al gestudeerd. Tegenwoordig geef ik in dezelfde stad les aan een andere universiteit: de Federal University of the Southern Border (UFFS). In dit kader hebben Paulo Bittencourt en ik sinds 2010 onder andere een studie- of onderzoeksgroep ontwikkeld met de naam ‘Tussen logos en tao: filosofieën en religies van het Westen en het Oosten’, waarin we werken aan een soort ideeëngeschiedenis en/of vergelijkende geschiedenis van religies en religiositeiten… van het Westen en het Oosten. In de westerse academische wereld wordt, zoals bekend, de studie van filosofieën en geloofssystemen uit het Verre Oosten openlijk en grotendeels verwaarloosd (een fenomeen dat een thema kan worden dat in deze “Brieven” wordt onderzocht).
Dus ik dacht, ja, ik zal Swami ja antwoorden! Ik zal een reeks teksten voor het tijdschrift schrijven. Ik had echter nog een vraag (en daar dacht ik nog eens over na): welke aanpak moest ik kiezen? Ik wilde van mijn kant, en vanaf het begin, teksten schrijven die niet per se academisch waren (daar zijn er genoeg van), maar meer in de stijl van journalistieke kronieken (ik noemde ze uiteindelijk “Brieven”), zodat ik met de lezers van het tijdschrift kon communiceren alsof we aan een cafétafel zaten. Iets dus van een meer informele, ‘menselijkere’ en dialogerende aard, maar dat de nauwkeurigheid van het verhaal, de ideeën en de concepten bewaarde.
Ik vroeg mezelf af: hoe kan ik mijn academische werk en mijn persoonlijke ervaring combineren en een hybride verhaal creëren dat alle thema’s behandelt en de lezer boeit? Mijn antwoord is: door een reeks teksten in de vorm van brieven te schrijven aan de Europese lezer – en aan de lezers van over de hele wereld – over wat het is en hoe het is om boeddhist te zijn in Brazilië, in de vorm van ‘cabotage-navigatie’. Laat me het uitleggen: cabotage is de titel die de beroemde Braziliaanse schrijver Jorge Amado aan zijn autobiografie gaf: een autobiografie die is geschreven zonder de conventionele structuur te volgen die van het verleden naar het heden gaat, maar die is opgebouwd door de jaren ‘over te slaan’. Synchroon, niet diachroon. Een fragment, bijvoorbeeld, geschreven over een gebeurtenis die plaatsvond in 1935, volgt op iets dat plaatsvond in 1984, en wordt voorafgegaan door iets dat plaatsvond in 1918. “Cabotagevaart” is dit: een “gestippelde”, korte navigatie, die een korte reis maakt van haven tot haven – volgens de herinnering en neigingen van de auteur op het moment van schrijven.
Het is in een verwevenheid van thema’s, persoonlijke ervaringen en historische momenten die de laatste veertig, vijftig jaar bestrijken, dat ik deze “Brieven” aan de geliefde lezer zal schrijven, oké? Ik hoop hiermee kennis en nieuws te verschaffen over wat het betekent om Braziliaan, Latijns-Amerikaan en leraar te zijn, en om de geloofssystemen en filosofieën van het Verre Oosten als referentie te gebruiken voor het leven en de reis, in Brazilië, op aarde en in de sterren (in Brazilië wordt de televisieserie “Star Trek” vertaald als “Jornada nas Estrelas”).
Ik hoop van ganser harte dat deze “Brieven” de lezer zullen interesseren en vooral dat we een dialoog tot stand kunnen brengen.

Mijn eerste brief. Eigenlijk is dit mijn tweede brief, als je ook de inleiding bekijkt.

Van Bezems, Herfstbladeren en Pedagogieën

Gerson Egas Severo

Een van de hoofdstukken uit het boek “The Things You Only See When You Slow Down” van Haemin Sunim heet, merkwaardig genoeg, “Ken jij kungfu”? In dit hoofdstuk, waarin de auteur reflecteert op zijn identiteit als boeddhistische monnik en schrijver, zegt Sunim dat wanneer hij door de straten van New York loopt, of, zo nemen we aan, welke stad dan ook in Amerika of het Westen, het gebruikelijk is dat kinderen, wanneer ze hem zien, “Bruce Lee imiteren”, en dat bij minstens één gelegenheid een kind hem vroeg of hij kungfu beoefent zoals de monniken van de Shaolintempel. Sunim bekent dat hij dit ‘schattig’ en leuk vindt – en voegt eraan toe dat volwassenen hem op hun beurt benaderen en vragen stellen over zijn meditatiepraktijken, waarbij ze zijn kalmte en sereniteit bewonderen. De betekenis van het hoofdstuk ligt in de vergelijking tussen het Westen en het Oosten. Terwijl zijn imago in het Westen een soort stereotype weerspiegelt dat afkomstig is van televisie en film, maar ook van de popcultuur in het algemeen, vragen mensen hem in het Oosten, op straat of in de metro, tot welke religieuze orde of tempel hij behoort. Een nuchterdere vraag dus.
Ik wil de beste lezer, als Braziliaanse boeddhist, vertellen dat voor degenen van mijn generatie die het boeddhisme begin jaren tachtig ontdekten, dit hoofdstuk van Sunim diepgaande zin heeft – inclusief het “stereotype”. Door de films van Bruce Lee, zoals “Enter the Dragon” (in Brazilië “Operação Dragão”) uit 1973, en zelfs films als “Karate Kid” uit 1984, maar vooral door de televisieserie “Kung Fu” (1972-1975), met David Carradine, en de herhalingen daarvan door de jaren heen, is het heel gebruikelijk dat boeddhisme en vechtkunsten onafscheidelijk samengaan, als twee kanten van dezelfde medaille. Wij transformeren het ‘stereotype’, inclusief de idealisering en romantisering ervan, in een deugd, in een ‘herverbinding’; de drieënzestig afleveringen van de serie, in een soort religieus boek: we leren daar allereerst de Tao Te King, de Analecten en de Damapada; en de Shaolin Tempel in een soort Mekka. Aansluiten bij een zendo of een dojo maakte deel uit van dezelfde beweging – en voor mij is dat nog steeds zo. Ja, dat is nog steeds zo. En op veel manieren voedt het mijn praktijk als leraar. Ik heb veel geleerd en blijf leren over bezems, herfstbladeren en pedagogieën. Hieronder geef ik een voorbeeld.
“We leren alleen met nederigheid”, schreef Marcelo Gleiser in zijn boek “De eenvoudige schoonheid van het onverwachte – Een natuurfilosoof op zoek naar forel en de zin van het leven.” Ik stopte even met lezen: en wij onderwijzen ook alleen maar met nederigheid, dacht ik. Dit is een heel gaaf en enigszins mysterieus punt. Het is alsof echte kennis, dat wil zeggen datgene wat er werkelijk toe doet (gedefinieerd in het proces zelf, op elk gegeven moment, door leraren en leerlingen), in een soort spreuk, een soort bescherming, is verpakt. Een nederige geestesgesteldheid ‘opent’ dit, en een theoretisch oneindig spectrum aan mogelijkheden met betekenis voor het verkennen van de wereld, de dingen in de wereld en onszelf, dient zich aan. Laten we dit idee aan de hand van een voorbeeld nader toelichten.
In de pilotaflevering van de televisieserie “Kung Fu”, “The Sign of the Dragon” (er is een verfilming van het script voor deze aflevering in boekvorm uitgegeven in Brazilië in 1974), krijgt de elf jaar oude beginner Kwai Chang Caine de opdracht om de bladeren van de binnenplaatsen van de legendarische Shaolin Tempel te vegen. Dit duurt ondraaglijk lang. Wij zien de seizoenen van het jaar, of van de jaren, elkaar opvolgen en hij is daar, vegend, vegend, vegend, zichzelf een vraag vol angst stellend: “Wanneer zal ik het leren?” De abt van de tempel, Meester Khan, komt hem af en toe opzoeken en vraagt: “Hoe lang doe je dit al?” De jongen geeft uiting aan zijn opgekropte onrust en onrust en antwoordt ongeduldig: “Heel, heel lang.”
De meester stemt toe en het leven gaat door, totdat hij, de novice, zichzelf “vergeet” (Meester Dogen: “De weg van de Boeddha leren is jezelf vergeten…”), zijn korte verleden, zijn verlangen om een ​​student te worden, de bijbehorende gewaden te ontvangen en Kung Fu en de Ch’an-leer te leren, de amalgaam van taoïsme en boeddhisme die kenmerkend is voor de Shaolintempel (Ch’an = later, Zen), zijn verwachtingen vergeet en “één wordt” met de bezem, met zijn kom rijst, met de bladeren op de grond, met de bomen, met de hemelen daarboven en hun cycli, met de sneeuw, met de insecten van de zomer. Van tijd tot tijd hoort hij fragmenten van lessen, van mantra’s die worden gezongen, of van stukken van soetra’s die worden gefluisterd vanaf de andere kant van die zware deuren – vanaf die ontoegankelijke plek waar alle belangrijke mensen, de ingewijden en de geleerden, zich bevinden. En hij verwerkt die flitsen in zijn ervaring als vegende monnik. En zijn vegen is een diepe meditatie, een heel diep (af)leren. Hij herkent de basisprincipes, ontwikkelt ze en is zelf de basisprincipes. En je realiseert je dat het verzorgen van de bezem en de tuin ook de zorg voor jezelf, zorg voor anderen, zorg voor de wereld (bijna “De drie ecologieën”, door Félix Guatarri, vanuit een [kosmisch?] perspectief van de ethiek van de zorg).
Hij woont nu in het heden en op een dag heeft de gebruikelijke vraag van Meester Khan geen zin meer: ​​”Hoe lang ben je hier al?” Hij haalt zijn schouders op: “Nog niet zo lang geleden, meester. Nog niet zo lang geleden…” En toen gingen de deuren van de tempel, van de school, voor hem open, die zelf student was geworden, en hij weet niet meer of het de deuren waren die opengingen of dat hij ze opende. De deuren waren nooit echt gesloten. En de tempel is tenslotte pas een tempel als er geen binnen- en buitenkant is. Eigenlijk hebben de muren er nooit gestaan. En paradoxaal genoeg ligt het te leren allemaal al voor hem en heeft hij de essentiële dingen die hij moet leren al geleerd. Die dingen zijn voortgekomen uit de stilte van de binnenplaats, uit het tot zwijgen brengen van zijn geest. Op symbolisch niveau zorgt zijn besef dat hij er al een hele tijd niet meer is geweest ervoor dat de tempel zelf wordt gebouwd, de tempel voor hem (de school voor hem, zoals bij Paulo Freire), een innerlijke (tijdloze) tempel.
Wees de kleine monnik die in de herfst de gevallen bladeren van de tempeltuin veegt, dat is wat mij daar werd verteld. Ontwikkel de eerste stappen (het zijn altijd de eerste stappen, als je het nog niet hebt opgemerkt), de beginnersgeest, die plek nog vóór die waar het “hart van de student” klopt. Leer leren, leer en onderwijs, onderwijs en leer, en houd niets voor jezelf. Help en moedig je medestudenten aan. Luisteren. Gevecht. In leven. Er is geen sprake van een vergissing. En als je klaar bent met vegen, berg dan de bezem, dit magische, pedagogische artefact, met zorg en volle aandacht op.
Als ik Haemin Sunim op straat in Erechim zou tegenkomen, zou ik zonder twijfel met een diepe en nederige buiging vragen: “Doe jij aan kungfu?”

__________________________________

‘Jij leeft in een sprookjeswereld.’

Fook Halicommunicatieadviseur, schrijver 

Contributie: Francis van Schaik

‘Jij leeft in een sprookjeswereld.’
Dat zei een vriend ooit tegen mij. Ik denk dat ik wel begrijp wat hij bedoelde, als ik zie hoe mensen worstelen met alles wat ze moeten doen of laten, gebaseerd op principes en regels, waarvan ik in veel gevallen uitga dat ze niet voor mij gelden.

‘Ik heb te veel stress’, hoor ik tieners zeggen. ‘Ik moet tienen halen, mijn bijbaan moet in de horeca zijn en mijn spieren, lippen en kaaklijn perfect. Ik moet na mijn studie meteen een statusverhogende baan.’ Van wie moet dat dan allemaal? Vraag ik onnozel. ‘Van de maatschappij,’ is het antwoord.

Dit zette me aan het denken. Wat wil de maatschappij van mij? En hoeveel trek je je aan van je ‘omgeving’?

  • De dure merkkleding die de middelbare scholieren om mij heen droegen was niet voor mij bestemd. Ik ging daarom ontdekken en dragen wat ik zelf mooi vond en dat werd (tot mijn eigen verbazing) gewaardeerd.
  • Aangeboden rijlessen op mijn achttiende sloeg ik af. Een auto lag de nabije jaren totaal niet binnen mijn bereik en ik had er ook geen behoefte aan.
  • Ik koos een studie die ik interessant vond boven een richting die een goedbetaalde baan garandeerde, terwijl Koos Werkeloos me regelmatig als dreigend vooruitzicht werd voorgehouden.
  • Bij mijn eerste echte baan wilde ik in plaats van salarisverhoging een dag minder werken. Lasten zo laag mogelijk houden, mooie dingen meemaken, reizen, fotograferen, verdwalen en verhalen hadden mijn voorkeur boven geld.
  • Tot grote verbazing van mijn manager en angst van mijn ouders, zei ik mijn (tweede echte) baan op, zonder dat ik een andere had. Ik wilde een maand weg, wat niet kon bij dat bedrijf.

Kortom: ook als je niet 100% doet wat je omgeving van je verwacht (of wil) leef je verder.

Inmiddels heb ik ontdekt dat je terecht kunt komen in een werkomgeving waar je jezelf mag zijn. In een team, waar naast je kennis en werkervaring ook je levenservaringen meetellen en dus bijdragen aan het geheel. Wat een grandioze verrijking na al die (met name commerciële) organisaties, waar ik me toch enigszins in bochten heb moeten wringen om precies te doen wat ze wilden. Organisaties waar ik stempeltjes meekreeg als wars van conventies, onpeilbaar of vreemde eend in de bijt. Organisaties waar totaal voorbij wordt gegaan aan jouw (leerzame) pieken, dalen en groei als mens. Een vat vol gemiste kansen, in mijn ogen, want juist die ervaringen geven je een waardevolle ‘brede horizon’.

Je hoort veel verhalen van onzekere jongeren die zich ‘anders’ voelen of denken dat ze ‘anders’ zijn. Anders dan hun leeftijdgenoten, die dat ook allemaal denken… Ook worden we steeds vaker om onze oren geslagen met de term normaliseren. Maar wat is in Godsnaam normaal? Normaal, volgens welke norm dan? Wiens norm?

‘Ik ben de norm en de rest wijkt af,’ zeg ik altijd, enigszins gekscherend. Mede om de jongeren in mijn omgeving (hopelijk een beetje) te laten inzien dat het onmogelijk is aan de normen van al die anderen te voldoen. Die zijn immers per mens verschillend. En aan verandering onderhevig. Die van mij wel, in elk geval.

Hoe is dat met jullie normen?

Fook Halicommunicatieadviseur, schrijver 

Francis van Schaik is a coach of young people and also a student of human relationships with nature, the world and Truth. She regularly contributes to our online magazine. Francis is the regular contributor of articles in this page.

 

__________________________