Dutch Articles

Welkom!

Toets van de Meester

Waar een behoefte is, is ook een vervulling. Waar vraag is, is ook aanbod. Telkens wanneer een aspirant intens naar God verlangt, vindt hij de weg naar de vervulling van zijn verlangen. Sri Ramakrishna zei vaak: ” De Moeder zal niet toestaan dat een van haar kinderen hongerlijdt. Hij die s’ morgens honger heeft, zal in de morgen gevoed worden. Hij wiens eetlust laat op de avond wordt gewekt, zal s’ avonds gevoed worden. ” Elke oprechte wens van een persoon zal worden vervuld.

Om de neiging van iemands geest vast te stellen, of het nu naar goed of kwaad neigt, zou Ramakrishna de hand van de persoon van zijn vingers tot de ellleboog wegen in zijn eigen hand. Als De Meester het gewicht minder vond dan normaal zou hij concluderen dat de geest in de richting van goed was. We zullen een voorbeeld geven. Terwijl Sri Ramakrishna verbleef in de Cossipore tuin, lijdend aan kanker, kwam de jongere broer van de huidige schrijver op een dag de Meester bezoeken. De Meester was erg blij hem te zien. Hij liet hem naast zich zitten, ondervroeg hem over verschillende dingen en gaf hem veel instructies. Toen ik binnenkwam om Sri Ramakrishna te zien vroeg hij mij: ” Is dit je jongere broer? Hij is een fijne jongen en intelligenter dan jij. Laat me kijken of hij goede of slechte neigingen heeft. Dit zeggend nam hij de hand van mijn broer in de zijne en woog deze en zei:” Ja, hij heeft goede neigingen.” Hij vroeg toen: ” Zal ik hem naar me toetrekken ( dwz zijn geest van de wereld afwenden en op God richten)? Wat zeg je?” Ik antwoordde: ” Ja. doet u dat alstublieft.” Maar Sri Ramakrishna dacht even na en zei:” Nee, niet meer. Ik heb er een genomen, en als ik deze ook zou nemen, zouden je ouders speciaal je moeder, erg bedroefd zijn. Ik heb menig Shakti (vrouw) in mijn leven misnoegd. Niet meer nu.”
De Meester zei altijd:” Mensen met verschillende neigingen hebben ook verschillende manieren om fijsiologisch te functioneren, zoals slapen. Deskundigen kunnen in deze dingen tekenen van karakter vinden. Bijvoorbeeld, niet alle mensen ademen op dezelfde manier in de slaap. Een werelds mens ademt op de ene manier, een man van verzaking op een andere manier.”
Van vrouwen zei Sri Ramakrishna dat er twee soorten zijn: vidya Shakti, van een goddelijke natuur, en avidya Shakti, van asurische of lage natuur. ” Degenen van goddelijke aard, ” zei hij, ” eten en slapen weinig. Zij geven niet om zinsbevrediging, zij praten graag met hun echtgenoten over religieuze onderwerpen, en ze redden hun echtgenoten van kwade gedachten en onzuivere daden door hen te inspireren met spirituele gedachten. Zij helpen hun echtgenoten om een spiritueel leven te lijden, zodat zij (de echtgenoten) uiteindelijk God kunnen realiseren.” Maar de avidya Shakti zijn precies het tegenovergestelde.
” Zij eten en slapen veel, en ze willen dat hun echtgenoten aan niets anders dan aan geluk denken. Als hun echtgenoten over religie praten raken zij geirriteerd.”
Op deze manier vertelde Sri Ramakrisna ons veel dingen. Op een keer onderzocht hij het lichaam van Naren (Swami Vivekananda ) op die manier. Hij was erg blij met het resultaat. Hij zei: ” Je hebt alle goede tekens op je lichaam, alleen tijdens de slaap adem je zwaar. Yogis zeggen dat dat wijst op een kort leven.

 

Uit het boek: Sri Ramakrishna zoals zijn discipelen hem zagen

selectie en vertaling : Mary Saaleman

_____________________

Mevrouw Mary Saaleman is al tientallen jaren een student van Vedanta. Ze besteedt haar tijd aan studie, gebed en beoefening van vedantische principes.

_____________________________________

Familie

Anne Pek, Janneke Gieles, Dagmar van der Neut

Psychologie Magazine

Contributie: Francis van Schaik

Op allerlei manieren heeft onze familie invloed op ons leven – zelfs nadat we het ouderlijk huis allang hebben verlaten. De onontkoombare druk van verticale loyaliteit. ‘Hier in huis wordt niet gevloekt’ – misschien kreeg je dat uit den treure te horen. In iedere familie worden dit soort waarden en overtuigingen doorgegeven. Dat kan ook woordeloos: er wordt bijvoorbeeld altijd gezamenlijk aan een mooi gedekte tafel gegeten, onverwachte gasten mogen altijd aanschuiven (of moeten juist bij de voordeur worden afgewimpeld). Maar of we ze nou nadrukkelijk of heel terloops kregen aangereikt, waarden en overtuigingen werken een leven lang door en beïnvloeden bijna automatisch onze keuzes en de manier waarop we onze eigen kinderen grootbrengen. Maar passen ze nog wel bij wie we willen zijn? Over loyaliteit en familieregels.
Waarom we doen wat onze ouders willen (ook al denken we van niet)

Terugdenken aan je familieverleden kan een warm gevoel geven, een besef van continuïteit en saamhorigheid. Het kan ook een bron van inspiratie vormen. Dat oma haar leven waagde in het verzet tegen de nazi’s, sterkt jou in het gevoel dat je als individu iets kunt doen tegen onrecht. En dat je vader zo prachtig viool speelde, stimuleert je om ook je kinderen een instrument te laten spelen. Onderdeel zijn van een familie van hardwerkende arbeiders kan je vervullen met trots en zelfvertrouwen. Zelfs zuinigheid kan, in combinatie met het vermogen van kleine dingen te genieten, iets zijn om met trots door te geven: ‘Mijn moeder wist met weinig geld heerlijk te koken, waarom zouden we dure ingrediënten kopen?’

Helaas zijn ongeschreven familieregels en -tradities soms ook een last. Bijvoorbeeld: wij zijn al generaties lang goede artsen; wie ben ik dan om een ander beroep te kiezen? Of: mijn ouders zeggen ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’; kan ik dan wel trouwen in een Frans kasteeltje? En mag ik tevreden zijn als thuisblijfmoeder, terwijl in mijn familie alle vrouwen carrière maken?

Verticale loyaliteit

Waarom hebben familiewaarden nog zoveel invloed op ons? Ook als we allang uit huis zijn en onze eigen weg zijn gegaan, houden we nog rekening met de belangen en verwachtingen van onze ouders. Dat heeft te maken met een van de belangrijkste drijfveren in menselijke relaties: loyaliteit. Een begrip dat in de jaren zestig in de psychologie werd geïntroduceerd door de Hongaars-Amerikaanse psychiater Ivan Boszormenyi-Nagy en tegenwoordig tot de grondbeginselen van de gezinstherapie hoort.

In ons dagelijks leven worden we voortdurend gestuurd door grote en kleine loyaliteiten. Loyaliteit in zelfgekozen, wederkerige relaties – zoals die met vrienden, partners, collega’s en zelfs de groenteboer – noemt Boszormenyi-Nagy horizontale loyaliteit. Hoe sterker we ons verbonden voelen met mensen, des te sterker onze loyaliteit is: we doen ons best om te voldoen aan hun verwachtingen en houden rekening met hun belangen. En mochten we te weinig terugkrijgen voor onze inspanningen, dan kunnen we er altijd voor kiezen om de relatie te verbreken.

Van een heel andere orde is verticale loyaliteit: die tussen ouder en kind. Al onze keuzes -– van onze carrière tot onze partnerkeuze -– worden gekleurd door de wens om aan ouderlijke verwachtingen te voldoen, stelde Boszormenyi-Nagy. Zelfs als we vastbesloten zijn het anders te doen dan onze ouders. Dat is de onontkoombare druk van verticale loyaliteit. Doordat de existentiële band tussen ouder en kind nooit ongedaan gemaakt kan worden, blijft de loyaliteit aan onze ouders onvoorwaardelijk en altijd aanwezig.

Hoe slecht onze ouders ons misschien ook behandelen, of hoezeer we ze ook verafschuwen. Zelfs als je ouders allang dood zijn, of als je alle contact hebt verbroken en naar de andere kant van de wereld bent verhuisd, blijf je een kind van je ouders. De loyaliteit tussen ouder en kind gaat niet alleen om trouw aan elkaar, zegt psychiater Ivan Boszormenyi-Nagy. Het gaat om het geven en ontvangen tussen generaties. In zelfgekozen relaties is de balans tussen geven en nemen ongeveer gelijk, maar in verticale relaties niet. In eerste instantie geven ouders veel meer aan hun kinderen dan andersom: ze dragen alle verantwoordelijkheid en stoppen tijd, geld en energie in de verzorging van hun kinderen. Volgens Boszormenyi-Nagy beseft een kind dat het zijn leven te danken heeft aan zijn ouders, en wil het daar iets voor terugdoen. Het betaalt zijn ouders terug op zijn eigen manier. Een baby beloont zijn ouders door naar ze te lachen, een schoolgaand kind doet zijn best om een goed rapport mee naar huis te kunnen nemen, het troost zijn moeder als ze verdrietig is, of maakt een tekening voor zijn vader die met griep in bed ligt. Kinderen willen graag dat hun ouders trots en tevreden zijn.

Loyaliteitsconflict

Zelfs als we volwassen zijn, willen we onze ouders niet teleurstellen. Verticale loyaliteit werkt door in de normen en waarden waarmee we ons leven vormgeven. Onze keuzes worden gekleurd door wat we van huis uit hebben meegekregen aan opdrachten en verwachtingen. Dat ‘erfgoed’ kun je stimuleren, in de vorm van een legaat: iets wat mag. Van je moeder kreeg je bijvoorbeeld een grote liefde voor muziek mee, wat je sterkt in je keuze voor een onzeker bestaan als muzikant.

Maar de opdrachten en verwachtingen kunnen ook behoorlijk dwingend zijn en je eigen belangen en wensen in de weg zitten; dan spreken we van een delegaat: iets wat ‘moet’. Het familiebedrijf gaat bijvoorbeeld al eeuwen over van vader op zoon, en je ouders verwachten dat je daarin meegaat, terwijl je liever naar het conservatorium zou gaan. Sommige delegaten zijn min of meer expliciete opdrachten – ‘zet opa’s levenswerk voort’, ‘verbeeld je niet dat je beter bent’, ‘zorg dat je ons niveau handhaaft’ – waartegen je als kind nog min of meer bewust in opstand kunt komen.

Maar wat als een opdracht nauwelijks uitgesproken is? Vaak voelen kinderen best dat er iets van ze werd en wordt verwacht. Maar hoe weerspreek je iets wat nooit hardop wordt gezegd?  Het verraderlijke aan opdrachten van de familie is dat je ze vaak niet waarneemt als wensen van anderen, maar als iets wat voortkomt uit jezelf, schrijft de Duitse psycholoog en gezins- en familietherapeut Sandra Konrad in haar boek Het zit in de familie (2014).

Als dat past, is dat prima, zegt ze. ‘Maar als deze opdrachten niet of niet meer bij je passen, kan het zijn dat je eronder lijdt. Het kan zelfs leiden tot een existentiële crisis, waarin je gaat twijfelen aan je hele leven.’

Iedereen is dus loyaal aan zijn ouders. Maar als je ouders bijvoorbeeld weigeren je partner te accepteren, of zich verzetten tegen je persoonlijke dromen en ambities, is het tijd om je delegaten en andere psychologische erfenissen te onderzoeken.

En dat is ook een goed idee als je merkt dat je bepaalde keuzes niet durft te maken omdat je bang bent je ouders teleur te stellen, of als je vaak niet weet wat je wilt.  Zodat je op een goed moment kunt zeggen: ‘Ik begrijp wat jullie willen en waarom, maar ik wil mijn leven op mijn manier inrichten.’ Bewust van de invloed van je ouders en de opdrachten en verwachtingen die ze meegaven, maar vrij om je eigen keuzes te maken. De mooie familieregels kun je blijven eren en doorgeven, de regels die niet (meer) bij je passen mag je laten gaan.

Contributie: Francis van Schaik

Psychologie Magazine

_______________

Francis van Schaik is een coach van jongeren en ook een student van menselijke relaties met de natuur, de wereld en de Waarheid. Ze levert regelmatig bijdragen aan ons online magazine. Francis is de bijdragende redacteur van deze pagina: Ik Ben.. – Home (kindercoaching-ikben.nl

 

 

Knut Hamsun

Kees Boukema

      Zoals Hamsun verwachtte kreeg zijn tweede roman ‘Mysterïen’, een slechte pers. Zo schreef een recensent: ‘De extreme, gekwelde geest in “Honger” wordt hier gepresenteerd in een subtielere en nog perverser vorm, zonder verklaring waarom.’ In een andere boekbespreking werd Mysteriën vergeleken met de schilderijen van Edvard Munch, ‘exponent van perversiteit, mysticisme en ziekelijke hallucinaties.’ Die vergelijking was goed getroffen: Zoals Hamsun had verklaard, dat de literatuur zich niet meer bezig zou houden met één-dimensionale mensen, maar met échte mensen, zo had Munch aangekondigd dat de schilderkunst zich niet meer richtte op mensen die lezen of breien, maar met hen die ademen, voelen, lijden en liefhebben. Diens, inmiddels wereldberoemde schilderij ‘Skrik’ (schreeuw) is een voorbeeld. Het is een psychisch zelfportret. De uitbeelding van een spirituele ervaring die Munch had tijdens een avondwandeling. Hij hoorde het landschap schreeuwen en werd overweldigd door een wanhopig, onmachtig en depressief gevoel. Op dit schilderij dat dateert uit 1893 is een geslachtloos wezentje afgebeeld dat de oren bedekt houdt tegen een achtergrond van felle en zachte kleuren van de zonsondergang. Aan de zijkant van het schilderij lopen vage gestalten, zich volstrekt niet bewust van wat zich om hen heen afspeelt.

In de contrasten, de wisseling van perspectief en de steeds terugkerende innerlijke tegenspraak van deze Noorse kunstopvatting kan men in het Yin-yang symbool van het Chinese Taoïsme terugvinden. Het is een dualistisch symbool: twee sierkrullen tonen een wit en een zwart kikkervisje in een cirkel. Het witte visje Yang, vertegenwoordigt het actieve, mannelijk principe. Het zwarte visje Yin, vertegenwoordigt het passieve, vrouwelijk principe. Deze tegenstelling is niet statisch; er is beweging en soms strijd. Juist daaruit ontstaat de eeuwige energie van het universum. Het streven om het andere te verdringen zal nooit slagen, omdat dat andere in de eigen kern aanwezig is. Ieder visje bevat een ‘oog’ in de kleur van het andere visje. Dat oog kan gezien worden als een zaadje van het andere visje en kan veranderen in zijn tegendeel. De eb en vloed is in ons zelf, in onze relaties en in de wereld om ons heen. Het is de essentie van de Chinese filosofie.

In de terminologie van ‘Vedanta’ komt het symbool Yin-Yang overeen met maya. De Tao, letterlijk het pad of de weg, wordt in de Tao Te Cing omschreven als ‘de oorsprong van hemel en aarde’, ‘de moeder van de tien duizend dingen’. Die omschrijving doet denken aan wat in Vedanta Brahman/Atman wordt genoemd. Echter met dien verstande, dat met de Tao vooral de immanentie, de verbondenheid met de natuur en het natuurlijke wordt aangeduid. De Taoist wordt niet aangemoedigd om de Tao te realiseren, zoals een Vedantist zich ten doel stelt om Brahman of het Zelf in ons te realiseren. Het doel van de Taoist is een eenvoudig en natuurlijk leven te leiden; een leven dat is afgestemd op, en in harmonie is met de natuur. Niet alleen in het werk van Knut Hamsun, maar ook in zijn persoonlijkheid en in zijn leven dat grote hoogtepunten kende en dieре dalen, is het yin-yang symbool te herkennen [‘Enigma’p. 422].

Ondanks de negatieve kritieken op ‘Mysteriën’, bleek deze en ook de volgende romans van Hamsun een breed publiek aan te spreken. Niet alleen in Noorwegen, Duitsland en Rusland hadden, zijn boeken succes, ze werden ook vertaald en gelezen in andere Europese landen en in Noord en Zuid Amerika. De roman ‘Hoe het groeide” bezorgde hem in 1920 de Nobelprijs voor literatuur. In de jaren 1924- 1927 raakte Hamsun echter in een diepe depressie. Hij stelde zich onder behandeling van een Freudiaanse psychiater. Zijn latere romans ademen een grondige afkeer van de ‘progressieve’ Westerse cultuur: Het nieuwe schoolonderwijs, de vrouwen emancipatie, het nivellerend socialisme, de industrialisatie, de verstedelijking en de toenemende sport-verdwazing. Hamsun beschouwde Engeland als oorsprong en bakermat van deze ‘vooruitgang’.

Toen Duitsland in 1940 Noorwegen binnenviel riep Hamsun het Noorse volk op om de wapens neer te leggen. De Duitsers waren, zijns inziens, gekomen om Noorwegen te beschermen tegen een aanval van Engeland en hadden daarbij verzekerd dat de Noorse onafhankelijkheid, integriteit en neutraliteit zou worden gerespecteerd. Hamsun verwachtte dat Noorwegen onder leiding van Duitsland een belangrijke rol zou kunnen gaan spelen in het ‘Nieuwe Europa’. Hamsun is zelf nooit lid geweest van de Noorse Nazi partij, maar hij schreef in de jaren 1940-1945 wel tientallen profascistische artikelen in diverse Noorse dagbladen en tijdschriften. In 1943 bracht hij een bezoek aan Adolf Hitler en Josef Goebbels. Dit bezoek en zijn pro-Duitse journalistiek in de jaren 1940- 1945 vormden de belangrijkste gronden voor de aanklacht die na de oorlog tegen hem werd ingediend. Op 25 mei 1945 kreeg Hansun huisarrest. Op 14 juni werd hij overgebracht naar een ziekenhuis en vervolgens ‘ter observatie’ naar de psychiatrische universiteitskliniek in Oslo. Op grond van het psychiatrisch rapport werd Hamsun, wegens ‘blijvend verzwakte geestvermogens’ ontslagen van rechtsvervolging. Hij werd wel veroordeeld tot het betalen van een zeer hoge schadevergoeding die hem ruïneerde.

Tijdens zijn detentie toonde Hamsun zich nog éénmaal ‘the ageless Asiatic philosopher, flowing along with life, objecting to nothing, in the dust, but not ofthe dust (…..). If the paths of great wisdom and great foolishnes run close together, then he walked them both with the same kind of fearless helplessness, never quite knowing wich one was on at given time, and never caring.” (‘Enigma’, p. 389 en 421). Hamsun, die – evenals de anonieme hoofdpersoon van ‘Honger’- onder alle tegenslag en vernedering probeerde zijn waardigheid niet te verliezen, schreef zijn laatste meesterwerk: ‘Langs overwoekerde paden’.

Het is een bundel met herinneringen in de vorm van novellen, dagboekbladen, een terugblik en de tekst van zijn verdedigingsrede tijdens het strafproces. Het boek verscheen in 1949 en was direct uitverkocht. Een passage uit dit boek: “Er stond in ‘Verdens Gang’ dat mijn zaak in september voor zou komen. Drie dagen daarna stond er in een andere krant dat mijn zaak niet in september voor zou komen. Niemand weet iets. maar iedereen schijnt het fijn te vinden erover te schrijven. Waarom doen ze er niet het zwijgen toe? Dezelfde zonneschijn, dezelfde droogte. Ik maak mijn dagelijkse wandeling in de omgeving en zie hoe alles verschroeit. Het is een boos mirakel. Het bos is er slecht aan toe en zal opnieuw beplant moeten worden, de hei is zonder bloemen voor de bijen. Is dat ooit al eens eerder voorgekomen? De bijen strijken neer op hun plekjes, kijken in het rond, zoemen wat en vliegen naar huis terug. Ik kom langs een afgrond. Ik vlucht weg van die lugubere plek en blijf verder aan de binnenkant van de weg lopen. Al jaren worden hier kleine stenen, huisvuil en allerlei afval gestort.

Aan de rand zijn ook stenen uit het wegdek naar beneden gerold. Alles goed en wel, maar als ik terugkeer moet ik langs de buitenkant lopen en mijn leven op het spel zetten. Het ergert me dat ik duizelig ben en een geboren lafaard; vandaag neem ik me voor dat ik voor één keer zal blijven staan om naar beneden te kijken. Ik beef en voel me zweverig, maar ik dwing mezelf nog iets verder te gaan en naar beneden te kijken. Jazeker, ik overdreef…. Het was niet erg, ik rolde niet om en om, maar gleed lafhartig op mijn rug de helling af. Toen bleef ik liggen.

O, het was helemaal niet gevaarlijk. Ik keek om me heen. Vanwaar ik zat was het niet meer zo gruwelijk diep tot aan de afgrond, niet zo bodemloos diep. Ik keek triomfantelijk over het meer dat daar lag, verachtte het enigszins, deed of het er niet was. Ik was hier maar toevallig terechtgekomen, ik was niet van plan dit toeval over mij te laten zegevieren, ik deed alsof ik helemaal in beslag genomen werd door het roeren in het afval. Er lagen interessante dingen, stukjes staaldraad en botjes, een dode kat en conservenblikken. Als er boven iemand langs zou komen, moest hij niet de indruk krijgen, dat ik naar beneden gevallen was, ik wilde hem laten zien dat ik iets zocht, dat ik zocht naar belangrijke papieren die weggewaaid waren. Er stak een papier uit de hoop, een stuk uit de krant. Ik probeerde de hele krant naar me toe te trekken, maat dat lukte niet, ik bleef met een afgescheurd stuk in mijn hand zitten. Omdat ik geen bril bij me heb kan ik niet lezen wat er op staat, maar het leek op gotisch schrift, een plaatselijk blad dus. Ik stopte het stukje bij me. Nu moet ik weer op de weg zien te komen. Als er een voorbijganger mocht staan, dan wil ik hem niet het genoegen gunnen me recht de helling op te zien klauteren, dus laveer ik naar boven. Ik heb de tocht niet voor niets gemaakt, ik heb een buit in mijn zak, het toeval heeft niet gezegevierd.” (“Paa gjengrodde stier”, 1949; Nl. vert. ‘Langs overwoekerde paden’, 1978, p. 107, e.v.).

  _______________________________

Kees Boukema is sinds decennia student van Vedanta en andere filosofische systemen. Hij heeft divers bijgedragen aan het veld van hoger denken. Hij heeft belangrijke artikelen en boeken geschreven en vertaald. Het nieuwste boek van Dhr Kees Boukema is, De Beoefening van Meditatie.

 

 

O Problema do Jesus Histórico

Paulo J. S. Bittencourt
Professor of the History Course at UFFS – Erechim Campus

Dogmatische theologen en geloofsfundamentalisten beweren wellicht dat historisch onderzoek naar Jezus irrelevant is. Het is de verantwoordelijkheid van de historicus om zich te onthouden van theologische bespiegelingen. Twee verleidingen lokken hem daarom de woestijn van zekerheden in over wat betrouwbaar bekend kan worden over Jezus van Nazareth. De eerste weerspiegelt het apologetische (of lovende) gevaar, vaak meer in de eindproducten dan in hun bedoelingen, en kan categorisch worden uitgedrukt in de volgende bewoordingen: het is een ernstige vergissing om aan te nemen dat de studie van de historische Jezus het christendom rechtvaardigt zonder dogma of doctrine. De tweede komt voort uit het vakgebied van de historicus zelf en is nauw verbonden met de vorige bedreiging. Marc Bloch noemde het “de afgod van de oorsprong”, die embryonale obsessie die de religiehistoricus er blindelings toe aanzet om, op basis van de studie van de oorsprong, een criterium te geven voor de waarde van religies. Christenen kunnen de geschiedenis weliswaar negeren bij het vormgeven van hun religieuze ervaringen, maar ze kunnen niet ontkennen dat het christendom in wezen een historische religie is. De fundamentele dogma’s ervan zijn gebaseerd op historisch unieke gebeurtenissen. [James H. Charlesworth waarschuwt ons: “Zoals James P. Mackey stelt in ‘Jesus the Man and the Myth: A Contemporany’ (Londen, 1979, 1985), ‘is het christelijk geloof nauwer verbonden met de persoon van zijn stichter dan enig ander geloof, levend of dood… de werkelijke persoon van Jezus van Nazareth, zijn historische stichter, staat centraal in de christelijke belijdenis dan de stichter van welke andere religie dan ook in de geformuleerde belijdenissen’ (…).” Charlesworth benadrukt in dit verband dat de evangeliën niet zomaar belijdenissen zijn. “Zo is Pontius Pilatus bijvoorbeeld een bekende naam, niet omdat die nu inscriptie op een steen in Caesarea is gevonden (…), maar omdat hij deel uitmaakt van het lijdensverhaal.”
Laten we bijvoorbeeld terugkeren naar zijn Geloofsbelijdenis, geciteerd door Bloch zelf: “Ik geloof in Jezus Christus (…) die gekruisigd werd onder Pontius Pilatus.” Het is dus vanaf het begin dat de fundamenten ervan ontspringen. Versterkt door deze theologische infiltratie, is de aandacht voor de oorsprong een andere manier om te anticiperen op een bedreiging die in de historicus sluimert, een bedreiging die hem veel vertrouwder is: die van het a posteriori projecteren van de ontvouwing van de plot, zowel in zijn meanders als in zijn ontknopingen, op het begin van de eerste akte. “De eik groeit uit de eikel. Maar de eik ontstaat en blijft alleen wanneer hij gunstige omgevingsomstandigheden tegenkomt, die niet voortkomen uit de embryologie.”
Dit gevaar is des te groter gezien het feit dat de historicus de traditie gebruikt als bron voor de analyse van de christelijke oorsprong. Traditie is niet slechts de mist die het object van interesse verduistert; ze wordt het middel zelf om het te onderzoeken en ermee samen te smelten. Het lijkt daarom onmogelijk om het te verdrijven. Met Ernst Käsemann leren we in feite begrijpen dat “geschiedenis alleen toegankelijk is via traditie, dat wil zeggen via wat ons is overgeleverd door anderen die ons voorgingen. Er is geen andere manier om die tijd vóór ons te doordringen en los te staan ​​van ons.” Maar, benadrukt Charlesworth, “traditie moet worden geselecteerd en geïnterpreteerd. Geschiedenis krijgt daarom (…) alleen betekenis door interpretatie.” Na vele brieven van Paulus zijn drie van de vier canonieke evangeliën, in dit geval de synoptische evangeliën, precies de beste bronnen die we gebruiken om de historische Jezus en de eerste generaties van zijn beweging te reconstrueren. Maar zijn ze beter omdat ze nu eenmaal in het Nieuwe Testament staan? Vergeten we niet de apocriefe bronnen, die als ketters zijn verworpen sinds Irenaeus van Lyon in de tweede eeuw de canon van de evangeliën wijdde, of toen het Concilie van Nicea (325) de grondslagen legde voor het orthodoxe trinitarisme? Onderschrijven we hier niet een apologetische houding? Hoe verrassend het ook mag klinken, het antwoord is nee.

De evangeliën zijn de beste bronnen voor historisch onderzoek, juist omdat ze de vroegst bewaard gebleven verhalen over Jezus’ leven zijn. Toch zijn ze verre van ideaal. We hebben te maken met geïnterpreteerde tradities, uiteraard met het oog op bekering, waardoor we toegang krijgen tot evangelische en pre-evangelische tradities die belangrijk zijn voor degenen die ze hebben doorgegeven. De apocriefe evangeliën kunnen, ondanks meningsverschillen, ongetwijfeld aanvullende informatie over Jezus verschaffen. Dit geldt bijvoorbeeld voor het Evangelie van Thomas en het Evangelie van Petrus. Maar afgezien van hun over het algemeen zeer legendarische karakter, zijn ze allemaal na de evangeliën van het Nieuwe Testament geschreven. We zoeken naar oudere bronnen, hoewel de ouderdom van een bron niet altijd de juistheid ervan garandeert.

Hoe dan ook, het loutere bestaan ​​van de evangeliën bewijst dat er vanaf de eerste decennia van de Jezusbeweging enige historische interesse in Jezus van Nazareth moet zijn geweest. De fundamentele vraag is hoe historisch betrouwbare informatie over wat hij zei, deed en meemaakte te onderscheiden is te midden van alle verfraaiingen, veranderingen en toevoegingen. De methoden die nieuwtestamentici hebben ontwikkeld om met dit soort bronnen om te gaan – dat wil zeggen bronnen die zijn vastgelegd in verhalende lagen die later uitgewerkte tradities combineren met authentieke kernen van Jezus’ uitspraken en daden – zullen echter een onderwerp zijn voor een andere gelegenheid.

 

Professor Paulo Bittencourt is a brilliant teacher of Ancient and Medieval History at the Universidade Federal da Fronteira Sul UFFS [Erechim Campus], Brazil. He contributes articles regularly, and is a columnist of a periodical too. He has several books to his credit. He is an ardent student of Vedanta.

 

____________________________________________

 

 

Er is geen grotere heilige dan hij…

Het leven van Durga Charan Nag

Op verzoek van de familie van meneer Paul ging de grote toegewijde, Durga Charan Nag, eens naar Bhojeswar. Toen hij op het punt stond terug te keren naar Calcutta, gaf de familie hem 8 roepies als zijn stoombootkost en een goede deken om zichzelf tegen de kou te beschermen. Meneer Paul wist heel goed dat Durga Charan Nag niets van wie dan ook accepteerde, een uiterst sober leven leidde, nooit een cent meer zou accepteren en de grootste, allesverzakende heilige van de moderne tijd was. Hij drukte Durga Charan op de een of andere manier 8 roepies en de deken in handen. Het stoombootstation lag ongeveer tien kilometer van Bhojeswar. Toen Durga Charan daar aankwam en zijn ticket ging kopen, kwam een ​​vrouw in gescheurde kleren en met vijf of zes kinderen aan haar lichaam naar hem toe en bracht hem op een zeer meelijwekkende toon haar lijden en ontberingen onder de aandacht. Ze vroeg om hulp. Toen Nagmahashaya haar verhaal hoorde, barstte ze in tranen uit en gaf ze de 8 roepies en de deken weg met de woorden: “Moeder, neem deze mee en red uzelf en uw kinderen.” De bedelvrouw zegende hem en vertrok. Vermoeid door de lange wandeling en vermoeiende reis, rustte Nagmahashaya even uit op het station. Toen de stoomboot het station had verlaten, hervatte hij zijn reis naar Calcutta te voet, omdat hij geen geld meer had om de overtocht te betalen. Onderweg, als hij een tempel tegenkwam, bedelde hij om wat Prasad, en soms leefde hij van geroosterde rijst. Hij stak de rivieren en beekjes over met een veerboot tegen betaling van de overtocht wanneer ze breed waren, maar wanneer ze smal waren, stak hij ze zwemmend over. Hij had slechts zeven anna’s en zes pasteien bij zich. Afhankelijk van dat kleine bedrag vertrok hij naar Calcutta en bereikte hij, 29 dagen lang onafgebroken te voet, zijn thuis.