Swami Turiyananda en Sri Ramakrishna
Op een dag zei de Meester als een grap tot mij: ” Vertel me iets van Vedanta. Zegt Vedanta niet dat Brahman waar is en de wereld vals? Of zegt het iets anders? Geef dan het onechte op en ga voor de waarheid.” Dit was een keerpunt in mijn leven. Toen ik Sri Ramakrishna voor het eerst ontmoette en zijn geestelijke stemmingen zag –zijn toewijding en zijn samadhi –wist ik dat ik iemand gevonden had die het ideaal leefde. Ik voelde alsof ik eindelijk thuis.
SWAMI TURIYANANDA
Swami Turiyananda ( 1863-1922 werd geboren in Calcutta, en zijn voor-monastieke naam was Harinath Chattopadhyay. Vanaf zijn jongenstijd leidde hij een sober leven. Hij ontmoette Sri Ramakrishna in zijn tienerjaren en werd door de Meester gezien als de belichaming van onthouding zoals onderwezen in de Gita. In 1887 trad hij in het Ramakrishna Klooster, en nadien reisde hij door heel India, beoefende soberheden. In 1899 ging hij naar Amerika om de Vedanta te verbreiden en leidde een contemplatief leven. Zijn leven was een inspiratie aan allen die met hem in contact kwamen.
EERSTE ONTMOETINGEN MET SRI RAMAKRISHNA
Ik zag Sri Ramakrishna voor het eerst in Dinanath Basu’s huis in Baghbazar. Dat was lang, lang geleden. In die dagen was de Meester herhaaldelijk in samadhi. Gedurende die tijd was Keshab Chandra Sen bekend met hem geworden. Kalinath Basu, Dinanath’s jongere broer, was een volgeling van Keshab Sen. Toevallig ontmoet hij Sri Ramakrishna en was diep onder de indruk, dus hij vroeg zijn broer Dinanath om Sri Ramakrishna naar hun huis te brengen. Zo kwam het dat de Meester Baghbazar bezocht. We waren allemaal jong, ongeveer dertien of veertien jaren oud. Mensen refereerden Sri Ramakrishna tot de Paramahamsa, daar zij allen praatten over het bezoek van de Paramahamsa. Enkele andere jongens en ik waren benieuwd, en we gingen naar hem toe om hem te zien. We zagen een rijtuig met twee mannen erin voor Dinanath’s huis stoppen. Onmiddelijk begonnen mensen op te merken:” De Paramahamsa is gekomen, de Paramahamsa is gekomen,” en begonnen te bewegen in de richting van het rijtuig. Eerst, stapte een van de mannen eruit. (Dit was Hridayram Mukhopadhyay, de neef van Sri Ramakrishna.) Hij was goed gebouwd, en er was een groot vermiljoen teken op zijn voorhoofd en een gouden amulet aan zijn rechterarm gebonden. Naar hem kijkend voelde men dat hij een sterk en actief persoon was. Hij stond dicht bij het rijtuig en hielp de andere persoon uitstappen. De andere man zag er erg dun uit. Hij had een shirt aan en zijn kleding was precies om zijn middel gebonden. Een van zijn voeten stond op de trede van het rijtuig. Hij was in een half-bewuste staat, en het leek alsof een dronken iemand uit het rijtuig werd gehaald. Maar toen hij eruit was, wat een wonderlijk gezicht! Er lag een onbeschrijflijke uitstraling over zijn gezicht. Ik dacht: ” Ik heb vernomen uit de Geschriften over de grote wijze Sukadeva. Is hij dezelfde Sukadeva? Tegen die tijd hadden velen zich bij hem gevoegd, en zij werden naar de tweede verdieping van het huis gebracht. Ik volgde hem. Toen de Paramahamsa een beetje bewust werd van de uiterlijke wereld, opende hij zijn ogen en zag een grote foto van Moeder Kali aan de muur. Onmiddelijk groette hij haar en begon een lied te zingen op een ziels- betoverende manier. Het bracht een golf van toewijding teweeg bij allen die zich daar hadden verzameld. Het lied drukte het idee uit dat Kali en Krishna gelijk aan elkaar waren: ” O Moeder, voor Yashoda wilde u dansen, toen ze u haar dierbare Blue Jewel noemde… Het is onmogelijk om het buitengewone gevoel te beschrijven dat dit lied bij iedereen opriep.
Twee of drie jaar later ging ik naar Dakshineswar en zag Sri Ramakrishna in zijn kamer. Ik heb gedaan wat een man hoort te doen. Mijn doel was om een puur leven te leven. Voorheen las ik erg veel, acht tot negen uur per dag. Ik las veel Puranas en toen Vedanta, en uiteindelijk kreeg mijn geest rust bij Vedanta was gekomen, en ik dacht, ” Als er iets is om te bereiken in dit leven, is het God. ”
Wie kan God kennen? Als hij, door genade zichzelf aan iemand bekend, slechts dan is het mogelijk. Op een dag maakte de Meester mij aan het huilen door dit lied te zingen:
O Kusa and Lava, waarom zijn jullie zo trots?
Als ik niet toegestaan had mij te laten vangen,
Had je me kunnen vangen?
Ik was diep geroerd. Diezelfde dag drukte de Meester diep in mijn geest het feit dat men God niet kan bereiken door zelf-inspanning, door sadhana (spirituele oefeningen) uit te voeren. Alleen als God zich openbaart, is het mogelijk hem te bereiken.
collected and presented by
Mary Saaleman

Mary Saaleman
is a Vedantist since three decades. She dedicates herself to Mother, Ramakrishna and Swamiji. She is a student of the lives of the Master, Mother and Swamiji and the Gospel of Sri Ramakrishna.
is een vedantist sinds drie decennia. Haar leven is Moeder, Ramakrishna en Swamiji. Ze bestudeert de levens van de Meester, Moeder en Swamiji en het evangelie van Sri Ramakrishna.