JUNE 2025 Dutch

Welkom!

Verhaal van een Heilige Mens

Op een dag ging Nag Mahashaya naar de Belur Math. Hij moest de Ganges oversteken met een veerboot. Er zaten mensen van verschillende temperamenten in de boot. Nagmahashaya nam plaats in een hoek. Toen de boot een eindje verderop was, kwam het Math-gebouw in zicht, en Nagmahashaya betuigde met gevouwen handpalmen een diepe buiging aan het Math-huis. Toen een passagier hem zo eerbiedig zag betuigen, begon hij kritiek te uiten op de mensen van Math en hun gebruiken en gebruiken. Twee of drie anderen sloten zich enthousiast bij hem aan. Nagmahashaya kon het niet meer verdragen. Hij raakte opgewonden en zei: “Jullie weten alleen maar hoe jullie verlangen naar lust en god te bevredigen! Wat weten jullie van de Math? Vervloek jullie tong die kwaad sprak over de heiligen.” Die mensen raakten doodsbang en vroegen de schipper om de boot zo snel mogelijk aan land te zetten; en ze vluchtten weg, uit angst vervloekt te worden voor hun minachting voor de Sadhu’s. Toen Swami Vivekananda het incident hoorde, merkte hij op: “Ja, dat soort gesis zoals Nagmahashaya dat deed, is soms nodig.”

Sri Ramakrishna placht te zeggen: “Als de bloem bloeit, komen de bijen uit zichzelf.” Wanneer de Goddelijke Wijsheid werkelijk in iemands hart daagt, verspreidt ze onophoudelijk haar charme en glans, en verzamelen ware zoekers naar de waarheid zich rond hem. Zo zien we dat ook in het leven van Nagmahashaya. Vanaf ongeveer die tijd begonnen oprechte toegewijden en oprechte Godzoekers uit alle delen van het land naar Nagmahashaya te stromen. Zijn naam verspreidde zich wijd en zijd. Nagmahashaya zei tegen zijn vrouw: “Sri Ramakrishna’s laatste woorden van zegen zijn nu vervuld. Degenen die hierheen komen, moeten ware zoekers van God zijn – zo werd mij door de Meester verteld. Dien hen met alle zorg en toewijding. God zal u zegenen.”

 

Swami Saradananda over Sri Ramakrishna

1 Volgens de Brahmo Samaj Marriage Act van 1872 mocht geen meisje onder de veertien jaar trouwen. Maar Keshab brak de regel toen hij organiseerde dat zijn dertienjarige dochter zou trouwen met de Hindoe prins van Cooch Bihar.
Hij was over het algemeen in een verheven stemming op die momenten. En hij zou intuïtief hun aard kennen——–de feiten van innerlijk leven zouden hem spontaan worden onthuld. De verklaring is eenvoudig. Door prachtige spirituele oefeningen had hij zijn lichaam en geest uitstekende instrumenten gemaakt om subtiele spirituele krachten vast te houden en over te brengen. Dus wanneer een toegewijde hem benaderde zou de geest van de Meester worden gekleurd door dezelfde spirituele kijk als die van de persoon, en hij zou automatisch op dat spirituele niveau kunnen reageren. De feiten van het innerlijke leven van de persoon zouden onmiddellijk duidelijk worden voor de Meester. Dit moet worden toegegeven, was een bijzondere methode. Het was een intuïtief proces. Maar, zoals we hebben gezegd, paste hij ook de algemene methoden, de observatiemethoden, toe op zijn speciale toegewijden en deze kunnen worden beschreven in de vier volgende categorieën:
1 Sri Ramakrishna zou de overheersende neigingen zijn toegewijden vaststellen door hun fysionomie en andere tekenen te observeren.
Fisiologie en psychologie bewijzen nu dal elke bepaalde gedachte, wanneer ze actief wordt, een indruk achterlaat op de hersenen en het lichaam.
De Veda’s en andere geschriften hebben dit feit altijd bevestigd. Alle Hindoeïstische filosofische en religieuze boeken verklaren dat de geest het lichaam bouwt en dat de fysieke vorm van een persoon dienovereenkomstig verandert als zijn gedachten en neigingen goed of slecht zijn. Daarom zijn er veel spreekwoorden over het vaststellen van iemands aard uit de vorm van zijn lichaam en ledematen. En dat is ook de reden waarom bij huwelijk, initiatie-en andere ceremonies een onderzoek van de handen, voeten, en andere delen van de betrokken personen noodzakelijk wordt geacht.
Het is geen wonder dat Sri Ramakrishna gelovend zoals hij deed in de geschriften, de vorm van het lichaam en de ledematen van zijn discipelen zou onderzoeken. Hij zou vele feiten hierover onthullen in de loop van gesprekken. En we luisterden verbaasd naar zijn beschrijvingen van de verschillende ledematen en kenmerken van een persoon terwijl hij hun vorm vergeleek met de voorwerpen van het dagelijks leven en hun speciale betekenis uitlegde.
Over de ogen zou hij zeggen: ” Sommigen hebben ogen als lotusbladeren, sommige als de ogen van een stier, en sommigen hebben de ogen van een yogi of een deva (god).
Degenen die ogen hebben als lotusblaadjes zijn begiftigd met goede en spirituele neigingen. Degenen wiens ogen als die van een stier zijn, hebben sterke zintuiglijke neigingen. De ogen van een yogi hebben een opwaartse blik en een roodachtige kleur. Het goddelijk oog is niet erg groot, maar is lang en strekt zich uit tot het oor. Als een man opzij kijkt of vanuit zijn ooghoeken kijkt terwijl hij praat, weet dan dat hij intelligenter is dan de gemiddelde persoon.”
Of hij zou spreken over de eigenaardigheden van het lichaam.:” Degenen met een toegewijd temperament hebben een natuurlijk zacht lichaam, en de gewrichten van hun handen en voeten zijn soepel. En zelfs als hun lichaam slank is, zijn de spieren zo gevormd dat het niet hoekig lijkt.”

Uit het boek: Sri Ramakrishna zoals zijn discipelen hem zagen

selectie en vertaling : Mary Saaleman

_____________________

Mevrouw Mary Saaleman is al tientallen jaren een student van Vedanta. Ze besteedt haar tijd aan studie, gebed en beoefening van vedantische principes.

___________________________________________

“East is East and West is West”

Kees Boukema

     Onlangs verscheen het fraai uitgegeven studieboek“Rondom Dao; De filosofie van Otto Duintjer als wegwijzer naar Laozi en Zhuangzi” (Uitgeverij DAMON, 2025). De auteur, Woei-Lien Chong, geboren in Amsterdam, studeerde sinologie in Leiden, Taipei en Beijing en ook westerse filosofie aan de Rijksuniversiteit Leiden. Daar promoveerde ze in 2005 op het onderwerp “Receptie van de Kantiaanse filosofie in het huidige China”. Van 1985 tot 2010 was Chong als universitair docent Chinese filosofie verbonden aan de R.U. Leiden en vanaf 2015 aan de I.S.V.W. te Leusden.

     Tijdens haar studie westerse filosofie was ze onder de indruk geraakt van de wijsbegeerte van Immanuel Kant (1724 – 1804). Zij vond met name zijn kennisleer groots en intrigerend, maar ook benauwend en claustrofobisch. Wij zouden, volgens Kant, niet leven in de ‘werkelijkheid’, maar in een zelfgemaakte maquette van de buitenwereld. Toen ze echter kennismaakte met Otto Duintjers beschouwingen “Hints voor een diagnose” [‘Over aard, grenzen en alternatieven van het ‘rationeel-empirisch bewustzijn’, Baarn, 1988] begreep ze, dat wij wel degelijk in staat zijn om de werkelijkheid te ervaren zonder deze te reconstrueren binnen de kaders van onze alledaagse ervaringskennis. Woei-Lien Chong zag in dit verband opmerkelijke overeenkomsten tussen Duintjers filosofie en het Chinese daoïsme van Laozi en Zhangzi, resp. 5e en 3e eeuw v. Chr. 

     De verwantschap van het denken en het leerproces van Duintjer met het daoïsme had Chong al eerder gesignaleerd in ‘Het daoïstische wuwei’ (Met drie ogen, Asoka, Rotterdam, 2005, p. 69 – 81). In dit essay verschaft zij opheldering over de vaak verkeerd begrepen term wuwei. Het onjuist gebruik van deze term in de betekenis van ‘niet handelen’ berust op, wat in de taalfilosofie een ‘categorie-misvatting’  wordt genoemd. Het gaat niet om een bepaalde gedraging (het zich al dan niet onthouden van handelen), maar om een, al dan niet door inzicht, geïnspireerd gedrag.

     Volgens het daoïsme is ons alledaags bewustzijn object-gericht, intentioneel (wei), gericht op objecten (wu). Dienovereenkomstig ervaren wij de werkelijkheid als objecten; in feite de projecties van onze object-gerichtheid. Wanneer wij die object-gerichtheid loslaten, toont alles zich zoals het vanuit zichzelf ‘is’, niet als ‘object-voor-ons’.  Als je de ‘tegenwoordig-stellende’ manier van waarnemen kan laten varen, ontstaat er ruimte om alles gewaar te zijn zoals het van zichzelf uit manifesteert en kan je handelen op de wijze van ‘wuwei’. Je gedrag vloeit voort uit aandacht en respect voor de ‘speel- en ademruimte des levens’.

     In de bewoordingen van Duintjer: “Zolang je denkt is je aandacht verspreid over opeenvolgende tijdsmomenten: verleden, heden en toekomst. Je aandacht neemt de vorm aan van herinneringen, waarnemingen en verwachtingen. Zodra het denken wegvalt gaan de zintuigen autonoom functioneren. Dan is de aandacht niet langer verdeeld en verspreid. Aandacht wordt dan synoniem met zinlijk, lijfelijk, tegenwoordig ‘zijn’; je bent maximaal wakker en alert. In die toestand worden veranderingen niet beschouwd, overdacht, gestuurd of geëvalueerd en er wordt evenmin willend en verwachtend vooruit gegrepen op wat zal gebeuren. Je wordt zelf verandering, je neemt deel aan de levensstroom die verandering is.”[Hints, p. 104 en Rondom Dao, p. 231 e.v.].

     Duintjers filosofie bevat, net als het ‘daoïsme’, paradoxen, geen dogma’s. Hij beroept zich evenmin op goden of geschriften, maar nodigt uit om door spirituele praktijken te leren om de wereld niet uitsluitend ‘denkend’ waar te nemen, maar invoelend en participerend. Het is een weg waardoor je  je ‘oorspronkelijke’ zelf leert herkennen, dat overwoekerd is geraakt door regelstelsels van de verbanden waarin je leeft. Duintjer laat het daar niet bij; hij geeft in hoofdstuk V van “Hints voor een diagnose” voorbeelden van afwijkende ervaringswijzen, waarbij niet het denkende en oordelende hoofd, maar het innerlijke lichaamsgevoel de leiding heeft. Een meditatieve toestand waarin het innerlijke gepraat verstomd en de stilte hoorbaar wordt. Als Newtons mechanica (als-dít-gebeurt, gebeurt-dát) dat zich in ons alledaags bewustzijn heeft genesteld, is los gelaten en de aandacht niet langer is verdeeld kunnen we ‘tegenwoordig’ zijn: Wakker en alert deelnemen aan de onophoudelijk veranderende levensstroom. Duintjer noemt in dit verband de chakra’s waarmee in de hindoeïstische traditie energiecentra in de wervelkolom worden aangeduid van waaruit ervaren en geleefd wordt.  

     De auteur illustreert de verwantschap van Otto Duintjers westerse filosofie met het daoïsme uit het oude China aan de hand van onderwerpen als geneeskunde, creativiteit, kunst, dromen, spiritualiteit en maatschappijkritiek. Chong beschikt over een vaardige pen en vermijdt, waar mogelijk filosofisch jargon. Zij vervalt wel eens in herhalingen, maar weet de lezer door trefzeker taalgebruik en door de derde-persoon enkelvoud ‘hij’ terloops af te wisselen met ‘zij’ de lezer bij de les te houden.

     “Oh, East is East and West is West and never the twain shall meet,

       Till Earth and Sky stand presently at God’s great Judgement Seat.”

Het zijn de beginregels van ‘The Ballad of East en West’ (1889) van Rudyard Kipling. Ze verwijzen naar bijbelpsalm 103, vers 12 en worden te pas en te onpas geciteerd. Meestal met voorbijgaan aan de betekenisvolle uitzondering, de ‘pointe’, van het gedicht: De vriendschap tussen een Afghaanse paardendief en de Engelse legerofficier die hem achtervolgde. Een vriendschap die is gebaseerd op het herkennen van elkaars moed en kameraadschap. De slotregels luiden:

     “But there is neither East nor West, Border nor Breed nor Birth,

       When two strong men stand face to face though they come from the ends of the earth.”

    _______________________________

Kees Boukema is sinds decennia student van Vedanta en andere filosofische systemen. Hij heeft divers bijgedragen aan het veld van hoger denken. Hij heeft belangrijke artikelen en boeken geschreven en vertaald. Het nieuwste boek van Dhr Kees Boukema is, De Beoefening van Meditatie.

 

 

_______________________________________________________

“Hoe Jezus God Werd”

Paulo J.S. Bittencourt

Hoogleraar van de cursus Geschiedenis aan de UFFS – Erechim Campus

Op dit moment zijn we, althans vanuit academisch-historisch oogpunt, nog ver verwijderd van het erkennen van wat christelijke gelovigen beweren, namelijk dat de authentieke woorden en daden van Jezus onschendbaar bewaard zouden zijn gebleven in de zogenaamde canonieke evangeliën. De kenner van de historische Jezus zal dus niet aanvaarden dat zijn onderzoek irrelevant is en vanaf het begin gedoemd is te mislukken, met het argument dat de geloofsbelijdenis en het dogma de essentie van Jezus, dat wil zeggen de Christus van het geloof, altijd adequaat en eeuwig hebben vastgelegd. Laten we in deze zin eens kijken naar een voorbeeld dat niet direct gericht is op het probleem van de historische Jezus, maar dat wel te maken heeft met de reconstructie van de geloofsopvattingen van de eerste generaties van de christelijke beweging.
De orthodoxe interpretaties van de Rooms-Katholieke Kerk, die in de vierde eeuw van de gewone jaartelling zegevierde, gingen ervan uit dat de incarnatiechristologie, volgens welke Jezus een pre-existent goddelijk wezen zou zijn, gelijkwaardig aan de Vader, die ook mens werd, al tot uitdrukking zou komen in de geloofsovertuigingen van de eerste discipelen van de Nazarener, om nog maar te zwijgen van Jezus’ eigen messiaanse zelfbewustzijn. [Christologie is het deel van de christelijke theologie dat de natuur, de persoon en het werk van Jezus bestudeert en definieert, met bijzondere aandacht voor zijn relatie met God en zijn betekenis in de leer van de heilsgeschiedenis.] De historicus zal echter, door de titel van theoloog te ontkennen, de verering van de afgod van de oorsprong ontheiligen. Hij weigert de vroege geschiedenis van de Jezusbeweging te reconstrueren op basis van de uitkomst van de traditionele christologische evolutie. Wanneer u het Nieuwe Testament nauwkeuriger bestudeert, zult u zien dat de zelfbevestigingen van Jezus in de evangeliën van Matteüs, Marcus en Lucas ons op geen enkele manier de conclusie laten trekken dat Jezus één is met de Vader. Jezus’ volgelingen noemden hem niet God. Zelfs Jezus verwees niet naar zichzelf als een goddelijk wezen dat uit de hemel neerdaalde [vandaar de term hoge christologie voor incarnationalistische christologie]. Dezezelfde historicus acht het dan ook aannemelijk dat de oorsprong van een christologie van de incarnatie uitsluitend in het Evangelie van Johannes is terug te vinden en dat deze dus een latere ontwikkeling is van de christelijke traditie.
Het was Bart E. Ehrman die de kwestie verduidelijkte. In het uitstekende populaire werk How Jesus Became God beschrijft de Amerikaanse historicus van het vroege christendom op meesterlijke wijze de historische evolutie van christologieën gedurende de eerste vier eeuwen ervan. De eerste christenen hielden vast aan een christologie van verheffing, die typerend was voor een lage christologie, waarin de mens Jezus tot Zoon van God werd gemaakt en derhalve tot een goddelijke status werd verheven. Deze opvatting wordt ook wel adoptionistische christologie genoemd, omdat Jezus daarin niet als een goddelijk wezen van nature wordt gezien.
Exaltationistische christologieën zouden correlaties hebben in de gemeenschappelijke Griekse, Romeinse en Joodse opvattingen over hoe een mens goddelijk kan worden: 1) door verheffing tot het goddelijke koninkrijk; 2) door geboorte uit een goddelijke vader. Ehrman citeert ter bevestiging van zijn inventarisatie de chronologische ontwikkeling die Raymond Brown schetst, ook wel de retrograde beweging van de christologie genoemd. Voor de eerste christenen zou God Jezus bij de opstanding tot goddelijke status hebben verheven. Deze oudere christologie is terug te vinden in de pre-literaire tradities van Paulus en in het boek Handelingen van de Apostelen; Het zou echter niet het visioen zijn dat in de evangeliën wordt beschreven. Volgens Ehrman lijkt het oudste evangelie, dat van Marcus, “ervan uit te gaan dat Jezus bij de doop de Zoon van God werd; de latere evangeliën, Matteüs en Lucas, geven aan dat Jezus bij de geboorte de Zoon van God werd; en het laatste evangelie, dat van Johannes, presenteert Jezus al vóór de schepping als de Zoon van God.”
Ehrman ziet echter een complexere ontwikkeling dan deze chronologische volgorde, die vooral geldt voor de verhalende structuur van de evangeliën. De ideeën over Jezus ontwikkelden zich niet in een rechte lijn en in hetzelfde tempo in de vroege christelijke wereld. We kunnen dus aannemen dat sommige christenen al geloofden in het goddelijke voorbestaan ​​van Jezus, nog voordat Paulus de eerste brieven van het Nieuwe Testament schreef. We kunnen dergelijke fragmenten isoleren uit uitspraken die hun oorsprong vinden in preliteraire tradities, bijvoorbeeld in de ‘Christushymne uit Filippenzen’ (Filippenzen 2:6-11), een passage die algemeen wordt beschouwd als een vroege hymne of gedicht, waarin Christus en zijn incarnatie worden verheerlijkt.
Zoals we kunnen zien, vormen de overtuigingen over de aard en de persoon van Jezus, al sinds de oorsprong van het christendom, een samengestelde en polyfone symfonie. De dissonante ontwikkelingen hiervan worden door de orthodoxe onderdrukking meedogenloos het zwijgen opgelegd.

Professor Paulo Bittencourt is a brilliant teacher of Ancient and Medieval History at the Universidade Federal da Fronteira Sul UFFS [Erechim Campus], Brazil. He contributes articles regularly, and is a columnist of a periodical too. He has several books to his credit. He is an ardent student of Vedanta.

 

____________________________________________

Brieven uit Brazilië

Wabi Sabi

Gerson Egas Severo

Een van de belangrijkste zorgen van een boeddhist in Brazilië, die leeft in een niet-boeddhistische maatschappij, een religieus syncretische maatschappij, hoewel grotendeels christelijk, is hoe hij of zij enige standvastigheid in de beoefening kan bewaren. Het kan gaan om meditatie, studeren, het bijwonen van een sangha die niet altijd in jouw stad aanwezig is, het noodzakelijk maken van reizen en woon-werkverkeer, enzovoort.
Al op jonge leeftijd leerde ik micropraktijken te cultiveren in mijn dagelijks leven, zodat het boeddhisme werkelijk aanwezig was. Eén van deze micropraktijken is de wabi sabi-mind: een praktijk, een techniek, een meditatie die ik werkelijk heb weten te integreren in het ‘kleine universum’ van het dagelijks leven. Ik zal erover praten, oké?
“Tijd” is al een tijdje een van mijn voornaamste leesonderwerpen. Ik heb er zelfs een kleine publicatie over geschreven, enzovoort. Vandaag de dag denk ik echter dat de interessantste benadering is om de aard van de tijd intuïtief te proberen te begrijpen, van opzij, door het vanaf de randen te benaderen – meer door de vraag te cultiveren, water te geven, in de zon te zetten, te snoeien als een bonsai en het te verrijken als een vraag, dan door daadwerkelijk te proberen het te beantwoorden en het antwoord te organiseren in een vertoog met een begin, midden en einde, onderwerp, werkwoord en gezegde, en alles.
Nou ja: het is verbonden met het Japanse esthetisch-filosofische concept van Wabi Sabi, een min of meer onvertaalbare uitdrukking, een oefening in meditatie of eenvoudige contemplatie, die als volgt gaat: je kiest een willekeurig object en “laat” het achter op een plek, thuis, waar het slechts halfbeschermd is, dat wil zeggen, gedeeltelijk onderhevig is aan de elementen: vochtigheid, hitte, kou, wat regen, katten die het omverwerpen, enzovoort. Het kan een versleten houten krukje zijn, een oud kinderspeeltje, een keukengerei, eigenlijk alles.
Het belangrijkste is dat je voelt dat de tijd het object beïnvloedt, het ding dat het ding is. Daarom neem je elke dag een paar minuten de tijd om erover na te denken (thee, koffie, chimarrão drinken, een sigaret roken) en de ongetwijfeld bijna onzichtbare veranderingen te observeren die zullen optreden in een cumulatief transformatieproces: de tweede wet van de thermodynamica, “entropie”, die dichtbij komt en onder druk zijn sporen nalaat. Zie diep in het object de onontkoombare gang en de ruwheid, de groeven en de lessen van de tijd; Let op de schoonheid van de geleidelijke assimilatie van onvolkomenheden, van vlekken, van veranderingen in het materiaal en van onze waarneming van deze veranderingen (die een dialoog aangaan met onze eigen veranderingen en die van de wereld, die van onszelf zijn en die van de wereld), van scheuren en barsten, enzovoort. Observeer daarin de vergankelijkheid en het onstoffelijke – iets dat tot de ultieme structuur van de realiteit behoort, “toegepast”.
Er hoeft niet al te veel over gefilosofeerd te worden (laat staan ​​vanuit een westers perspectief); het ideaal is om de Taoïstische, of Ch’an, of Zen-achtige intuïtie te kunnen ervaren en waarderen in wat een ruimte zou zijn “buiten de taal”. Je probeert je geest leeg te maken (je dacht gewoon ‘in algemene termen’ over tijd), waardoor er ruimte ontstaat voor inzichten die naar voren kunnen komen – zonder dat je ze aan logos hoeft voor te leggen en ze in een tekst hoeft te vangen. Ik heb zelf al negentien jaar een houten “boeddha”. Hij is al behoorlijk gekneusd en zijn hoofd staat merkwaardig gekanteld in een positie die wijst op speciale interesse of zorgvuldige overweging van een fenomeen dat zich voor hem heeft voorgedaan of zich voordoet – of van een innerlijk aspect van helderheid, verlichting, de bereikte staat van Boeddhaschap. Het staat er, en volgens het Wabi Sabi-principe kan het object niet ‘vastgezet’ worden: hier op het balkon van ons appartement in Erechim zou het hoofd naast het lichaam moeten liggen, en mag het nooit vastgelijmd worden. Er zit geen lijm in Dharma, Tao en Do (de kunst van het repareren van voorwerpen is die van Kintsugi – een andere benadering, maar met een vergelijkbare onderliggende geest).
Het is geweldig om elk boek ter wereld over het weer te lezen, maar het zal je niet in de buurt brengen van het inzicht dat deze ervaring je kan geven. Om nog maar te zwijgen van de hoeveelheid angst, leed en bezorgdheid die “losgelaten” wordt. Zo, dat is het. Zeer mystiek, nietwaar? Of toch niet. Erg taoïstisch, hyperboeddhistisch… Supercool.

__________

Gerson Egas Severo is professor op de Campus Erechim, Universidade Federal da Fronteira Sul. Gerson levert regelmatig bijdragen aan tijdschriften over uiteenlopende thema’s.

Niet bang zijn

Contributie: Francis van Schaik

Door: Harry Starren

McKinsey kwam onlangs naar buiten met de bevinding dat 70 procent van de mensen zich niet kritisch durven uitlaten over de organisatie en de leiding. Bang. Dan begrijp je hoe fijn het kan zijn om je anoniem op internet te buiten te gaan. Even zeggen wat je voelt, zonder dat je er de consequenties van hoeft te dragen. Ik heb makkelijk praten. Ik kan mijn ei wel kwijt.
Zullen we stoppen met idealiseren? Stoppen met die vreemde verwachting dat de mensen in de organisatie een beetje familie van je zijn? Dat je eigenlijk vrienden bent. En dat je samen voor dezelfde zaak staat. Zullen we er mee omgaan als met mooi weer? Als de zon schijnt dankbaar zijn, maar niet zeuren als het regent en je wind tegen hebt? Klagen over het weer is even nutteloos als klagen over gebrek aan veiligheid. Thuis moet het veilig zijn. Als veiligheid je in een organisatie overkomt, dan schijnt de zon. En vaak regent het.
Misschien is dat wel de hoogste opbrengst van de stoïcijnse levensfilosofie. Dat je je een zeker realisme aanmeet. Geen cynisme of sarcasme, maar een vriendelijk soort gelatenheid. De dingen nemen zoals ze komen.
‘Idealisme maakt meer stuk dan je lief is’, zei mijn leermeester vaak. Idealisme moet je durven wantrouwen omdat het, in het verborgene, hypocrisie onderdak kan geven.
Mijn leermeester zei dat je aan jezelf je handen vol hebt. Voor je het weet wijs je de wereld de weg, terwijl je zelf verdwaalt. En dan met een harde klap door de werkelijkheid wordt achterhaald. Zoals je in gedachten verzonken tegen een lantarenpaal op loopt.
Zo stond ik vol warme gevoelens bij een poster van Loesje. ‘Als iedereen van zichzelf zou houden, wordt er eindelijk van iedereen gehouden’. ‘Hou het bij jezelf’, zegt de therapeut tegenwoordig. Veel onheil zit in de verwachting die we van anderen hebben. Als de ander anders was zou het allemaal zoveel makkelijker zijn.
En dan komt gaandeweg de grootse ontdekking. Dat ik de ander ben.

The Optmist

Francis van Schaik is a coach of young people and also a student of human relationships with nature, the world and Truth. She regularly contributes to our online magazine. Francis is the regular contributor of articles in this page.

 

__________________________