Dutch Articles

Welkom!

Op deze pagina staan ​​diverse artikelen. Het enige wat u hoeft te doen is naar beneden scrollen. Onder de schrijvers van deze maand bevinden zich de heer Kees Boukema, professor Paulo Bittencourt, de heer Corne van Nijhuis, mevrouw Francis van Schaik, mevrouw Mary Saaleman en anderen.

Scroll naar beneden en lees meneer/mevrouw!

De spelende mens

Kees Boukema

In zijn boek “Sri Sri Ramakrishna Lilaprasanga” beschrijft Swami Saradananda (1865 – 1927) het leven van zijn leraar, de Indiase heilige en mysticus Sri Ramakrishna (1836 – 1886). ‘Lila’ is een Sanskriet woord en betekent: ‘relatieve werkelijkheid’, het correlatief van ‘Nitya’, de ‘absolute werkelijkheid’. De term ‘Lila’ betekent ook ‘goddelijk spel’; met dit begrip worden elementen als spontaniteit en vrijheid in het universum aangeduid (The Gospel van Sri Ramakrishna p. 1039).

De Engelse vertaling van deze biografie verzorgd door Swami Chetananda, president van de ‘Vedanta Society of St. Louis’, verscheen in 2003 onder de titel “Sri Ramakrishna and his Divine Play”. Sri Ramakrishna zag zichzelf en de wereld om hem heen als het speelveld van de ‘Goddelijke Moeder’.

Illustratief in dit verband  is een ontmoeting op 27 oktober 1882 van Ramakrishna met Keshab Chandra Sen. Deze religieus leider van de Brahmo Samaj had Sri Ramakrishna uitgenodigd voor een boottochtje op de rivier de Ganges. Om vier uur ‘s middags was het stoomschip bij Dakshineswar voor anker gegaan en kon hij Sri Ramakrishna met zijn gasten aan boord verwelkomen. Onder de gasten bevond zich ook Vijay Goswami, een religieus leider die zich, wegens meningsverschil over bepaalde beginselen, van de Brahmo Samaj had afgesplitst. Beide religieuze leiders voelden zich wat ongemakkelijk in elkaars gezelschap en meden elkaar. Ramakrishna zag dat en probeerde hen weer wat meer tot elkaar te brengen.

Sri Ramakrishna tot Keshab: ”Kijk daar is Vijay. Jullie ruzie doet me denken aan de onenigheid tussen Shiva en Rama. Shiva was Rama’s leraar. Hoewel ze elkaar bestreden waren ze al gauw weer op goede voet; maar de volgelingen van Shiva en de volgelingen van Rama legden zich daar niet bij neer. Zulk geruzie komt in de beste families voor (……). Jij hebt een religieus genootschap en dan moet Vijay er ook een hebben. Maar misschien moet dit allemaal zo zijn. Toen Sri Krishna, Incarnatie van God, met de Gopis speelde, verschenen de herrieschoppers Jatila en Kutila ten tonele. Als je vraagt ‘waarom’, dan is het antwoord, dat het ‘spel’ niet kan doorgaan zonder herrieschoppers.” (The Gospel of Sri Ramakrishna, p. 140 e.v.). 

Ramakrishna: “De ‘Moeder’ speelt altijd. Zij schept, onderhoudt en vernietigt als het ware ‘voor haar plezier’ [….]. Zij brengt deze zintuiglijk waarneembare wereld voort en doordringt haar. In de Veda’s wordt de schepping vergeleken met de spin en zijn web. De spin brengt het web uit zichzelf voort en zit er dan in. God omvát en ís het universum […..]. Gebondenheid en bevrijding zijn Haar maaksel. Door Haar ‘maya’ raken mensen verstrikt in geld en zingenot en door Haar ‘genade’ verkrijgen zij hun vrijheid. Zij wordt de Redder genoemd en Verlosser. Zij is vol gelukzaligheid en schenkt vrijheid aan één op de honderdduizend.”

Een van de toehoorders vraagt: “Maar als Zij wil, kan Ze iedereen de vrijheid geven. Waarom houdt Zij ons dan gebonden aan de wereld?”

Ramakrishna: “Omdat Zij dat wil. Ze wil verstoppertje blijven spelen met Haar schepselen. Als iedereen gaat rondrennen is het spel gauw afgelopen. Dat vindt Ze niet leuk. Zij wil juist dat het spel doorgaat.”(Gospel p. 135 e.v.; zie ook p. 768).

De Nederlandse cultuurhistoricus Johan Huizinga (1872-1945) noemde zichzelf ‘metafysicus’. Hij bedoelde daarmee: iemand die, naast de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid, ook een andere werkelijkheid vermoedt. Huizinga karakteriseerde ‘spel’ als ‘een ernstige zaak’; het is zowel het voorstadium, als de kern van alle cultuurstadia. In zijn boek “Homo Ludens” (1938) schreef hij:

Men kan bijna al het abstracte loochenen: recht, schoonheid, waarheid, goedheid, geest, God.

Men kan ook de ernst loochenen, maar het spel niet. Met het spel erkent men, of men wil of niet, de geest. Want het spel is, wat ook zijn wezen moge zijn, niet ‘stof’. Het doorbreekt, reeds in de dierenwereld, de grenzen van het fysisch bestaande. Het is ten opzichte van een gedetermineerd gedachte wereld van louter krachtwerkingen in de volste zin van het woord een overtolligheid. Eerst door het instromen van de geest, die de volstrekte gedetermineerdheid opheft, wordt de aanwezigheid van het spel mogelijk, denkbaar en begrijpelijk.

     “Het bestaan van het spel bevestigt voortdurend en in de hoogste mate, het overtollige karakter van onze situatie in de kosmos. De dieren kunnen spelen; dus zij zijn reeds meer dan mechanismen. Wij spelen, dus wij zijn meer dan enkel redelijke wezens, want het spel is onredelijk.”

In zijn rede “Over de grenzen van spel en ernst in de cultuur” die hij op 8 februari 1933 uitsprak als rector magnificus van de Rijks Universiteit Leiden, (herdrukt in “De hand van Huizinga”, 2009, p. 138-140) zei hij, dat dit onderwerp hem al dertig jaar bezig had gehouden en hem niet losliet. Het spel vormt, volgens Huizinga een eigen wereld binnen de gewone wereld en verbeeldt iets binnen die zelf geschapen wereld. Het spel is een handeling en in zekere zin een heilige handeling. Haar betrekking tot, of correlatie met het goddelijke is in de grond altijd aanwezig. Zodra het spel dient om die betrekking ook uit te drukken, wordt het een cultushandeling, ritueel, liturgie en kan het zelfs mysterium worden. In bepaalde passages in de Rigveda zijn offerrituelen vermengd met beschouwingen over de diepste dingen. Exorbitante overdrijvingen in de Oud-Indische mythologie verschillen weinig van het kinderspel. Muziek, ook in haar hoogste ‘ernst’, blijft spel; de ’speelman’ is een muzikant, niet schrijver of beeldend kunstenaar. Naast het ‘brood’, vormden ook de ‘spelen’ een der bestaansgronden van het Romeinse Rijk en tevens een van de grondrechten van het volk.

De essentiële eigenschappen van het spel laten zich”, aldus Huizinga, “vaststellen, niet verklaren; namelijk dat het een streven is van beperkte finaliteit, een handeling, die in zich zelf afloopt. Er is een wonderlijke splitsing in het bewustzijn, waardoor de speler volkomen opgaat in dat ‘iets anders’ dan de gegeven werkelijkheid, dat hij uitdrukt, voorstelt, nabootst of vertoont, zonder dat schijn en werkelijkheid worden verward, ook door het spelend kind niet.”

Het waren uitgerekend de spelbrekers Jatula en Kutila (schoonfamilie van Krishna) die het spel van God de Moeder gaande hielden! Een soortgelijke paradox treft men ook aan in de christelijke “Passiespelen”. De toneelspelen die al sedert de middeleeuwen in diverse steden in Europa rond Pasen op pleinen en straten worden opgevoerd. Daarin wordt de gevangenneming, berechting en executie van Jezus Christus uitgebeeld. In Nederland werden vanaf 1935 eens in de vijf jaar de Passiespelen opgevoerd in Tegelen. Sinds 2011 wordt jaarlijks in diverse Nederlandse steden het muzikaal evenement “The Passion” opgevoerd en rechtstreeks uitgezonden op televisie.

Volgens het evangelie van Mattheus zou Judas Iskariot, een discipel van Jezus, dertig ‘zilverlingen’ hebben ontvangen om Jezus aan het gerecht uit te leveren. Tijdens de aan Pesach (het Joodse Pasen) voorafgaande maaltijd had Jezus tegen zijn discipelen gezegd: “ Ik verzeker jullie, dat een van jullie mij zal uitleveren.” De discipelen, zeer ontdaan vroegen een voor een: “Ik toch niet, Heer?” Toen Judas vroeg: “Ik ben het toch niet, Rabbi?”,zei Jezus:“Jij zegt het”[Matt. 26: 14].

De evangelist Johannes geeft een pregnantere beschrijving van dit gebeuren: “Toen Jezus had gezegd dat een van zijn discipelen hem zou verraden, boog Petrus zich dicht naar Jezus toe en vroeg: ‘Wie is het Heer?’. Jezus antwoordde:’ Degene aan wie ik het stuk brood geef, dat ik nu in de schaal doop.’ Hij doopte een stuk brood in de schaal en gaf het aan Judas, de zoon van Iskariot. Op dat moment nam de duivel bezit van Judas. Jezus zei : ‘Doe maar meteen wat je van plan bent.’ […] Daarop nam Judas het brood aan en ging meteen weg. Het was nacht. Toen Judas was vertrokken zei Jezus: ’Nu is de grootheid van de Mensenzoon zichtbaar geworden, en door hem de grootheid van God. Als Gods grootheid door hem zichtbaar geworden is, zal God hem ook in die grootheid laten delen. Nu onmiddellijk.” (Joh. 13: 21 e.v.)

Een paar uur later bevindt Jezus zich, samen met zijn discipelen, in de ‘Hof van Getsemane’. Hij zegt tot hen: ‘Ziet de ure is nabij gekomen dat de ‘Zoon des Mensen’ wordt overgeleverd in de handen van de zondaren. Staat op, laat ons gaan; ziet hij is nabij, die mij verraadt. Nog voor hij is uitgesproken nadert Judas hen en met hem een met zwaarden en stokken bewapende bende. Judas had met hen afgesproken: ‘Dien ik zal kussen, die is het, grijpt hem.’ Hij loopt recht op Jezus af en zegt: “Weest gegroet, Rabbi” en kust hem, waarop Jezus vraagt: “Vriend, lever je de Mensenzoon uit met een kus?”

Dan komt de bende naderbij, zij slaan de handen aan Jezus en grijpen hem. [Matt.26: 45 e.v. Marcus 14: 42 e.v. Lukas 22:47]. Zijn discipelen vragen hem: “Zullen wij met het zwaard slaan?” Een van hen, Petrus, wacht het antwoord niet af en slaat een bediende van de hogepriester het oor af. Daarop zegt Jezus: “Petrus, steek je zwaard in de schede, want allen die het zwaard nemen zullen door het zwaard vergaan. Hoe zouden de Schriften vervuld worden die zeggen dat het zo zou gaan? Zou ik de beker die de Vader mij gegeven heeft, niet drinken? “ Daarop raakt Jezus het oor aan, heelt hem en zegt tegen de bende: “Dagelijks was ik bij u in de tempel en gij hebt mij niet gegrepen, maar dit is uw uur, en de macht der duisternis, doch de schriften moeten in vervulling gaan.” Daarop vluchten de discipelen en laten hem alleen (Lukas 22:47 e.v., Johannes 18: 3 e.v.

Kees Boukema is sinds decennia student van Vedanta en andere filosofische systemen. Hij heeft divers bijgedragen aan het veld van hoger denken. Hij heeft belangrijke artikelen en boeken geschreven en vertaald. Het nieuwste boek van Dhr Kees Boukema is, De Beoefening van Meditatie.

_______________________________________________________

 

Het Opgesloten Lichaam

Deel 1

Paulo JS Bittencourt
Professor aan UFFS – Campus Erechim

Het idee dat het lichaam de gevangenis van de ziel is, dateert van de Griekse filosoof Plato (428/7-348/7 v.Chr.). Deze formulering vormt in feite de indringende sleutelparafrase van een uiterst onthullende passage uit het werk “Phaedon”, een baanbrekende dialoog van het platonische denken: “(…) zijn ziel, toen hij onder de hoede van de filosofie werd gebracht, werd volledig geketend aan een lichaam en alsof het eraan vastgelijmd is; dat het lichaam een ​​soort gevangenis voor de ziel vormde, waardoor zij de realiteit onder ogen moest zien, in plaats van dit op eigen kracht en via zichzelf te doen; dat ze, kortom, verzonken was in diepe onwetendheid.”
We worden geconfronteerd met een van de meest filosofisch verfijnde versies van wat de som van de pijlers van de traditie van het westerse denken is geworden. Op dit gebied is het echter belangrijk om Plato’s exclusieve auteurschap niet te overdrijven, aangezien we te maken hebben met een erudiete variatie van dezelfde melodie, uitgevoerd door verschillende orkesten in de orde van de tijd. Ik verwijs naar het ‘psychofysische dualisme’, dat wil zeggen de opvatting dat de menselijke strijd bij uitstek, wat deze zogenaamd als zodanig zou definiëren, bestaat uit het onderwerpen van de lichamelijke sfeer van hartstochten aan de absolute en meedogenloze regel van de rationaliteit, het bewuste, van de geest of, als men dat liever heeft, van de immateriële geest.
Ik zinspeelde op variaties op dezelfde melodie, omdat, ondanks verschillende interpretaties en epistemologische gebieden – religieus, filosofisch, artistiek of wetenschappelijk – de toon constant blijft. Dit is een uitgangspunt dat onlosmakelijk is ingebed in het DNA van de westerse cultuur. Zoroastriërs, manicheeërs en gnostische christenen bijvoorbeeld, aanhangers van verschillende religieuze tradities die ontstonden in het Midden-Oosten van de oudheid en in de interactie met de hellenistische wereld die daar overstroomde, benadrukken in hun manier van doen een oorlog van kosmische aard tussen eeuwige stabiliteit en vrede. goedheid van de goddelijke wereld van de geest en de verderfelijke en verderfelijke chaos van materie en vlees. De echo’s van dit geloof waren zo luid dat ze in andere gebieden van latere tijden werden gehoord, zoals in de religiositeit die de katholieke orthodoxie van middeleeuws Europa overschreed, die van de Katharen-Albingenses, een christelijke beweging van extreem ascetisme, die tussen 1100 en 1100 bloeide. en 1200, en waarvan de wortels teruggaan tot de Pauliciaanse beweging in Armenië en het bogomilisme in Bulgarije.
Met betrekking tot het christendom: ook al benadrukte Jezus dat het niet is wat via de mond binnenkomt dat ons besmet, maar juist het kwaad dat uit het hart komt, niets is te vergelijken met de toewijding die Paulus van Tarsus gaf aan de oorlog van het christendom. geest tegen het vlees en van het vlees tegen de geest. In deze zin stond in de Evangeliën de profetische rol van Jezus centraal, en niet zijn seksuele onthouding. De Ierse historicus Peter Brown benadrukt in zijn monumentale werk ‘Body and society: man, woman and seksuele reunciation in early Christianity’ dat het celibaat van de rabbijn van Nazareth een onbelangrijke aanvulling was op zijn profetische roeping. Niettemin zou de oorlog in kwestie de contouren aannemen van “een wanhopig beeld van menselijk verzet tegen de wil van God”. “Het vlees is zwak”, roept het populaire gezegde, maar de christelijke traditie zou niet alleen de zwakheid zelf onderschrijven, maar deze ook opvatten “als zijnde in de schaduw van een krachtige kracht, de macht van het vlees”. “(…) als ‘vlees’ weerspiegelden de zwakheden en verleidingen van het lichaam een ​​staat van hulpeloosheid en zelfs rebellie tegen God, een staat die groter was dan het lichaam zelf.”
Het is duidelijk dat ‘zelfbeheersing’ een attribuut van de mannelijke identiteit zou worden, in de termen die worden toegekend door de ‘zelfverdediging’ van het patriarchaat, terwijl de ‘wetgevers’ de toestand van vrouwen zouden degraderen tot het krampachtige geweld van lichamelijke driften en een gebrek aan eigenwaarde. -beheersing. . Maar merk op dat de virieel geconstrueerde afgronden geen enkel ongemak lijken te veroorzaken bij Plato, voor wie homo-erotiek, het vleselijke genot dat wordt genoten door de relatie met een andere man, een uiting werd van liefde voor hetzelfde als liefde voor het sublieme, een seksuele versie van het sublieme. paradigmatische scène uit Narcissus om “altijd lelijk te vinden wat geen spiegel is” (Caetano Veloso). De logica van ‘dubbele standaarden’ zou ook niet gelden voor mannen uit de eerste eeuwen van het christendom, die volgens Peter Brown ‘een schil van morele strengheid rond zichzelf en hun vrouwen wilden bouwen’, ook al waren ze ‘perfect’. bereid hun positie in de steden te vestigen door middel van grote momenten van losbandigheid in openbare spelen”, ook al waren het christelijke plebs.

(Wordt vervolgd…)
Professor Paulo Bittencourt is een briljante professor in oude en middeleeuwse geschiedenis aan de Universidade Federal da Fronteira Sul UFFS [Erechim Campus], Brazilië. Hij schrijft regelmatig artikelen en is tevens columnist in tijdschriften. Hij heeft verschillende boeken op zijn naam staan. Hij is een fervent student van Vedanta.

___________________________________________________________________________________________

No seeds ever sees the flower

Corné van Nijhuis

Zo nu en dan overkomt het je dat je een uitspraak tegenkomt die je spontaan aan het denken zet. Zo’n uitspraak waarvan je je veelal niet direct, maar met enige seconden vertraging, realiseert dat hij meerdere lagen van betekenis heeft. Mij overkwam dat afgelopen dagen toen ik in een boek de volgende quote las: “No seeds ever sees the flower”. Ik las de zin en dacht in eerste instantie …. o, ja …natuurlijk, wat logisch eigenlijk. Maar zodra je hem dan nog eens leest besef je dat hij ook een diepe betekenis in zich heeft dan de letterlijke. En als je er vervolgens nog wat verder op reflecteert dan realiseer je dat het soms zelfs een wereld van betekenissen omvat.

In deze bijdrage wil ik jullie meenemen in de gedachten die zoal bij mij opkwamen toen ik de zin “No seeds ever sees the flower” als metafoor ging beschouwen. Een metafoor die bij nadere reflectie voor mij de volgende betekenissen in zich verborg.

Bij een eerste type interpretatie ligt de nadruk op het begrijpen dat groei en resultaten tijd kosten en dat de initiators van een proces vaak niet de uiteindelijke resultaten zullen kennen.

Geduld en vertrouwen in het proces

Het benadrukt dat het begin van een proces (het zaad) vaak niet het uiteindelijke resultaat (de bloem) voorziet. Het kan wijzen op het belang van geduld en vertrouwen dat de inspanningen uiteindelijk vruchten zullen afwerpen, ook al zie je de resultaten misschien niet meteen.

Nalatenschap

Het kan ook betekenen dat degenen die iets beginnen (de zaadjes) niet altijd de vruchten van hun werk zullen ervaren. Bijvoorbeeld, een persoon kan een project starten of een idee in gang zetten, maar het kan pas veel later tot bloei komen, misschien zelfs na hun leven.

Cycliciteit en voortdurende groei

In een bredere zin kan de metafoor de continuïteit van leven en groei illustreren. Zaden die bloemen voortbrengen, zorgen op hun beurt voor nieuwe zaden. Het benadrukt de cyclus van leven en de voortdurende voortgang en verandering.

Een ander type interpretatie kan betrekking hebben op de spirituele reis van de mens en de vele facetten van groei, op transformatie en de verbondenheid en het vertrouwen in het grotere geheel.

Zelfopoffering en transformatie

Spiritueel gezien kan het betekenen dat, om iets moois te laten bloeien, er een vorm van zelfopoffering nodig is. Het zaad moet zijn eigen vorm en bestaan opgeven om een bloem te worden, wat kan staan voor de spirituele transformatie, waarbij het ego of de huidige staat moet worden losgelaten om iets hogers te bereiken.

Loslaten van resultaatgericht denken

De onbekendheid van de bloem voor het zaad symboliseert de noodzaak om los te komen van het resultaatgericht denken en ons te concentreren op het proces zelf. Dit is het idee dat de reis belangrijker is dan de bestemming. Het zaad groeit niet door zich te concentreren op het worden van een bloem, maar door simpelweg te groeien.

Beide type interpretaties hebben hun betekenis. Ieder op het eigen niveau. De gedachte die bij mij uiteindelijk over bleef was een variant op de meer spirituele interpretatie. Een interpretatie die ik metaforisch zou kunnen duiden met de volgende gedachte: “Een rups die zichzelf wil leren kennen, zal nooit een vlinder worden”. Of wel: persoonlijke groei en transformatie vereisen dat je uit je comfortzone stapt en dat je verandering omarmt. Een rups moet zichzelf niet analyseren, maar in plaats daarvan de natuurlijke processen van metamorfose ondergaan om een vlinder te worden. Als je dit projecteert op menselijke groei, kun je stellen dat zelfreflectie belangrijk is, maar dat uiteindelijk actie en ervaring nodig zijn om transformatie te bewerkstelligen. Het karmisch beginsel zal daarbij zorg dragen dat je uiteindelijk handelt volgens het universele en ieders individuele dharma.

Ter afsluiting: het gaat erom in het leven dat je het levensproces omarmt en vertrouwt op de inherente aard van groei en verandering, zonder dat er onmiddellijke validatie of erkenning nodig is.

Ik hoop je hebben mogen inspireren in jouw ontdekkingsreis die we het leven noemen.

Corné van Nijhuis  is een geleerde die veel heeft gereisd, een brede interesse heeft en de Vedanta jarenlang diepgaand heeft bestudeerd. Zijn bijdragen aan dit tijdschrift zijn bij iedereen bekend.

____________________________________________________________________________________

Waarom hebzucht eigenlijk een verlangen naar rust is

Happinez

Contributie: Francis van Schaik

Hebzucht. Een eigenschap die we onszelf niet graag toekennen, maar die toch vrij alledaags is. Want eigenlijk is een hebzuchtig verlangen niets anders dan een verlangen naar rust. En verlangen we daar tegenwoordig niet allemaal naar?

Hebzuchtig verlangen

De nieuwste iPhone, een kersverse garderobe of het zoveelste meditatiekussen. Op het moment van kopen denk je dat het je gelukkig maakt, maar het geluksgevoel is vaak van korte duur. Als die iPhone een week in je jaszak zit, voelt hij niet anders dan je oude telefoon en kijk je stiekem alweer uit naar het volgende model.

Waar komt die eindeloze hebzucht naar meer vandaan?

We zoeken geluk buiten onszelf

In zijn boek ‘Over hebzucht en begeerte’ schrijft de Duitse monnik Anselm Grün: “Verlangen naar bezit is eigenlijk een verlangen naar rust. Maar de paradox is dat we juist geen rust vinden omdat we bezeten worden door de begeerte naar meer.

Volgens Grün komt onze hebzucht voort uit het feit dat we vergeten om in het nu te leven. We vergeten om te genieten van alles wat we al wél hebben en daar voldoening uit te halen, in plaats van onze voldoening steeds te zoeken in de toekomst. Onze gedachten gaan constant uit naar de volgende gebeurtenis in de hoop dat die ons gelukkig maakt, zoals we tijdens het hoofdgerecht alweer uitkijken naar het toetje, zonder echt te proeven.

We zoeken geluk buiten onszelf, buiten het moment, in de toekomst. We verwachten dat de nieuwe iPhone ons geluk komt brengen, of het nieuwe meditatiekussen, of het weekend. Maar het geluk zit al in onszelf, op dit moment. Als we ons dat niet realiseren ervaren we enkel onvrede, want het moment geeft dan nooit de voldoening die we zoeken.

Verslaving aan zelfvertrouwen

Uit onderzoek blijkt dat hebzucht ook voortkomt uit een laag zelfbeeld. Aan de hand van een dure auto of nieuw jurkje trachten mensen meer zelfvertrouwen te krijgen. Een illusie, volgens Grün, want een beter zelfbeeld verkrijgen we alleen als we onszelf liefde geven en waarde toekennen.

Zo schrijft ook psycholoog Seltzer op Psychology Today. Volgens hem is hebzucht een verslaving aan dat wat we onszelf niet geven: waardering, een gevoel van succes, liefde. Pas als we realiseren dat de waardering en de liefde al in ons zitten en we het onszelf geven, ebt de hebzucht weg.

Welke leegte probeer je te vullen?

Ben jij een impulsieve koper of heb je een overvolle kledingkast? Vraag je af waar jouw hebzucht vandaan komt. Welke leegte probeer je te vullen? Een geborgenheid die je niet ontving als kind? Een liefde die niet beantwoord werd? Een waardering voor dat wat je al hebt bereikt? Hoe kun je jezelf dit, nu, geven?

Wees alert voor smoesjes als: ik winkel veel omdat ik er goed uit moet zien op mijn werk. Of: ik moet altijd online zijn omdat ik ondernemer ben. Wat levert het winkelen of online zijn je daadwerkelijk op? Een opgejaagd gevoel en onvrede, of iets wezenlijks dat je echt gelukkig maakt en voldoening geeft?

Francis van Schaik is een coach van jongeren en ook een student van menselijke relaties met de natuur, de wereld en de Waarheid. Ze levert regelmatig bijdragen aan ons online magazine. Francis is de bijdragende redacteur van deze pagina: Ik Ben.. – Home (kindercoaching-ikben.nl

_______________________________________________________

Swami Vijnanananda

Master as I saw Him

Contributie: Mary Saaleman

Swami Vijnanananda (1868-1938) ontmoette Sri Ramakrishna toen hij nog een jongen was en werd later geinitieerd door de Meester .

Zijn pre-monastieke naam was Hari Prasanna Chattopadhyaya. Na zijn afstuderen aan de universiteit, werd hij districtsingenieur voor de regering, maar in 1896 nam hij ontslag om toe te treden tot het Ramakrishna Klooster te Allahabad om aldaar spirituele disciplines te beoefenen.

Hij was een Sanskrit leraar, en vertaalde Devi Bhagavatam en Valmiki Ramayana naar het Engels.Hij was de vierde president van de Ramakrishna Orde.

Ik zag Sri Ramakrishna voor het eerst in 1875 in Belgharia ( Vlakbij Dakshineswar) in het tuinhuis van Jaygopal Sen. De Meester bracht een bezoek aan Keshab Sen in het retraitehuis. Ik was toen een kleine jongen. Ik speelde met mijn vrienden en toen zo maar toevallig zag ik de Meester. In die tijd waren de paden van het tuinhuis bedekt met rode steenstof. Veel mensen kwamen. De Meester zat in een kamer. Nadat ik hem had gezien, keerde ik terug naar m’n huis vlakbij.

Ik ontmoette de Meester weer in Belgharia toen ik studeerde in klas 9 of 10. Op een dag om ongeveer vier uur in de namiddag, speelde ik bij Sarada’s ( Swami Trigunatitananda’s ) huis, toen een vriend van ons kwam en vroeg:

” Zou je een paramahamsa willen bezoeken ( letterlijk ‘ een grote zwaan’. ——een verlichte ziel?’ ” Waar is hij?” vroegen we.” In het nabijgelegen huis van de Dewan,” antwoordde hij. Ik had geen idee wat een paramahamsa was. Bovendien, was ik een beetje bang voor monniken die okerkleurige kleding droegen, maar we gingen allemaal naar hem toe.

Toen we bij het huis van de Dewan Govinda Mukhopadhyay binnengingen, kwamen we een prachtige tafereel tegen. Een jonge man ( Swami Vivekanenda) zong een toegewijd lied, ” Jai, Jai Dayamaya, Jai Dayamaya( Overwinning aan de meelevende Heer).”  Sri Ramakrishna stond in het midden van de groep een en andere jonge man ( Swami Premananda) hield hem vast zodat hij niet zou vallen.

De Meester was zich totaal niet bewust van zijn omgeving. Hij droeg een witte doek. Zijn gezicht straalde met een hemelse glans en er speelde een glimlach om zijn lippen. Zijn tanden waren zichtbaar, en er lag zo’n vreugdevolle uitdrukking op zijn gezicht het leek alsof het zou barsten—-zoals een gebarsten meloen!

Zijn ogen leken ergens naar te staren, en hij leek ondergedompeld in een oceaan van gelukzaligheid. Ik wees mijn vriend Rayen Sarkar op de gelukzalige uitdrukking van de Meester, en hij was het daar mee eens en zei:” Ja , je hebt gelijk.”

Na een tijdje zong de Meester een lied ter ere van de Goddelijke Moeder, gecomponeerd door Ramprasad :” Is de Moeder slechts een eenvoudige vrouw, geboren zoals anderen geboren worden?…..Hij was nog steeds in een extatische stemming. Het leek mij dat hij een direct visioen van de Moeder had en voor haar zong. Bij deze gelegenheid zag ik nog iemand in extase. Later hoorde ik dat hij Nityagopal was. Hij zat naast de Meester, en zijn gezicht, ogen en borst waren rood van de spirituele emotie. De Meester ging zitten en begon tegen Nityagopal te spreken in een. mysterieuze taal. Toen de Meester stond, leek zijn stemming gelijk die van de Goddelijke Moeder.

Nu, toen hij zat, leek zijn stemming op die van Krishna. In die tijd zag ik nog iets verbazingwekkends dat mijn hele leven in mijn geheugen zou blijven. Ik zag dat de Meester’s wervelkolom opgezwollen was gelijk een dik touw en dat zijn Kundalini  kracht zijn hoofd had bereikt. Het leek op de kap van een slang bewegend met vreugde.

‘ s Avonds , na de Kirtan, vergezelde, Govinda Babu , Swamiji, Swami Premananda, en anderen de Meester, naar boven voor verfrissingen. Wij zijn toen terug naar huis gegaan.

Een paar jaar gingen voorbij ,ik was toen een 2e jaar’s student aan het St. Xavier’s College, Calcutta. Sharat Maharaj ( Swami Saradananda) en Barada Pal waren m’n klasgenoten. Op een dag  ( 26. november 1883) besloten wij drieen de Meester te bezoeken. We huurden een boot en bereikten Dakshineswar in de middag, maar de Meester was bezig. Er stond een rijtuig klaar om hem naar het huis van Mani Mallick in Calcutta te brengen. Hij riep om zijn neef: ” Ramlal, het rijtuig staat klaar. Laten we gaan. Daar wachten de mensen op ons. Hallo, koetsier! Start alsjeblieft.”  De Meester nodigde ons ook uit en zei:” Jullie jongens , komen naar het huis van Mani Mallick. Er zal een groot festival zijn. Vertel de poortwachter daar dat jullie zijn gekomen om de paramahamsa te ontmoeten”

We bogen voor de Meester en keerden per boot terug naar Calcutta. Ik herinner me dat ik, na het bezoeken van het festival, in het huis van Mani Mallick terugkeerde naar huis en dat mijn moeder me uitschold. Toen ze hoorde dat ik Sri Ramakrishna was gaan opzoeken, zei ze, ‘ Mijn hemel! Je bent naar die gekke brahman gegaan! Hij heeft de hersenen van driehonderd en vijftig jonge mensen gestoord.’ Het was inderdaad de verstoring van de  hersenen! Zelfs nu zijn mijn hersenen heet. Ik lette niet op de uitbrander van mijn moeder.

Zo bezocht ik de Meester vier of vijf keer in Dakshineswar. Een paar keer heb ik ook de nacht doorgebracht bij hem.

Mary Saaleman is al tientallen jaren een toegewijde van Moeder Sarada en Sri Ramakrishna. Ze is toegewijd aan het lezen van Vedanta, gebed en een rustig leven.

_______________________________________________________

Vedanta in nieuw licht

Een kleine druppel uit de oceaan van Sri Ramakrishna’s leven

Op een dag kreeg Sri Ramakrishna van een geleerde te horen dat hij zichzelf onmiddellijk van zijn ziekte kon genezen door zijn geest op zijn keel te concentreren. Dit weigerde Sri Ramakrishna te doen, omdat hij zijn geest nooit van God kon afwenden. Maar op herhaaldelijk verzoek van Naren stemde de Meester ermee in om met de Goddelijke Moeder over zijn ziekte te spreken. Even later zei hij met een droevige stem tegen de leerling: ‘Ja, ik vertelde Haar dat ik vanwege de pijn in mijn keel geen voedsel kon doorslikken en vroeg Haar er iets aan te doen. Maar de Moeder zei, wijzend naar jullie allemaal: ‘Waarom eten jullie niet genoeg door al deze monden?’ Ik voelde me zo vernederd dat ik geen woord meer kon uitbrengen.’ Narendra besefte hoe Sri Ramakrishna in het leven het Vedantische idee van de eenheid van het bestaan ​​toepaste en kwam ook tot het besef dat men alleen door een dergelijk besef boven de pijn en het lijden van het individu kon uitstijgen.’ leven.

Het leven met Sri Ramakrishna tijdens zijn ziekte was op zichzelf een spirituele ervaring. Het was prachtig om te zien hoe hij zijn pijn verdroeg. In de ene stemming zou hij zien dat alleen de Goddelijke Moeder genot en pijn verspreidde en dat zijn eigen wil één was met de wil van de Moeder, en in een andere stemming zou hij duidelijk de totale afwezigheid van diversiteit aanschouwen, dat alleen God mens wordt. dieren, tuinen, huizen, wegen, ‘de beul, het slachtoffer en de slachtplaats’, om Sri Ramakrishna’s eigen woorden te gebruiken. Narendra zag in Sri Ramakrishna de levende verklaring van de Schriften met betrekking tot de goddelijke aard van de ziel en de illusoire aard van het lichaam. Verder kwam hij te weten dat Sri Ramakrishna die staat had bereikt door de totale verwerping van ‘vrouw’ en ‘goud’, wat inderdaad de kern van zijn leer was. Er kwam een ​​ander idee in Narens hoofd. Hij begon in te zien hoe de transcendentale Werkelijkheid, de Godheid, zichzelf kon belichamen als de Persoonlijke God, en hoe het Absolute een Goddelijke Incarnatie kon worden. Hij ving een glimp op van het grootste van alle goddelijke mysteries: de incarnatie van het Goddelijke voor de verlossing van de wereld. Hij begon te geloven dat God mens wordt, zodat de mens God kan worden. Sri Ramakrishna verscheen dus in een nieuw licht aan hem.

_______________________________________________________

Geconfronteer Onwetendheid!

uit het leven van Swami Vivekananda

Toen Swami Vivekananda op een ochtend over de weg liep nadat hij de tempel van de Moeder, Durga, had bezocht, werd hij achtervolgd door een troep apen en vluchtte haastig, uit angst dat ze hem kwaad zouden doen, want ze waren vaak woest. Hij rende steeds verder in angst. Net toen hij op het punt stond ingehaald te worden, hoorde hij een stem roepen: ‘Stop 1 Kom altijd oog in oog te staan ​​met de bruut! ‘De woorden brachten hem plotseling tot zijn tegenwoordigheid van geest. Hij draaide om. Al zijn angst was verdwenen en hij bleef staan ​​alsof hij aan de grond stond, starend naar de woedende troep apen. Toen hij hen durfde te trotseren, vluchtten ze. Verbaasd over deze plotselinge verandering van gelaatsuitdrukking van hun kant lachte hij ronduit. In de verte sjokte een oude Sannyasin vermoeid voort; de Swami keek naar hem en zag een felle glorie in zijn ogen. Hij begroette hem met ‘Om Namo Narayana!’ Glimlachend reageerde de eerbiedwaardige Sadhu met een soortgelijke begroeting en liep verder. Het was zijn stem die de Swami weer bij zinnen had gebracht en de moed van zijn ziel naar boven had gehaald. En toen hij veel later in zijn leven een lezing gaf in Amerika, verwees de Swami naar dit incident en wees op de moraal van het verhaal door te zeggen: ‘Dus zie de natuur onder ogen! Geconfronteer onwetendheid! Geconfronteer illusie! Vlieg nooit! Je herinnert je het verhaal van de koning die het visioen zag van een betoverd paleis, en toen hij op de grond spuugde, verdween het.’

_________________________________

The Hindus have received their religion through revelation, the Vedas.

They hold that the Vedas are without beginning and without end.

It may sound ludicrous to this audience, how a book can be without beginning or end.

But by the Vedas no books are meant. They mean the accumulated treasury of spiritual laws discovered by different persons in different times.

Just as the law of gravitation existed before its discovery, and would exist if all humanity forgot it,

so is it with the laws that govern the spiritual world.

The moral, ethical, and spiritual relations between soul and soul and between individual spirits and the Father of all spirits,

were there before their discovery, and would remain even if we forgot them.

De Hindoes hebben hun religie ontvangen door openbaring, de Veda’s.

Zij zijn van mening dat de Veda’s zonder begin en zonder einde zijn.

Voor dit publiek klinkt het misschien belachelijk hoe een boek zonder begin of einde kan zijn.

Maar met de Veda’s worden geen boeken bedoeld. Ze duiden op de verzamelde schat aan spirituele wetten die door verschillende personen in  verschillende tijden zijn ontdekt.

Net zoals de wet van de zwaartekracht bestond vóór zijn ontdekking, en zou bestaan ​​als de hele mensheid deze zou vergeten,

zo is het ook met de wetten die de spirituele wereld regeren.

De morele, ethische en geestelijke relaties tussen ziel en ziel en tussen individuele geesten en de Vader van alle geesten,

waren er vóór hun ontdekking, en zouden blijven bestaan, zelfs als we ze zouden vergeten.

 Katha Up. II.1.3

[Vertaling: Dhr Maurits en Mev Saskia Campert]