Dutch Articles December

Welkom!

Scroll alstublieft naar beneden om artikelen te lezen.

Haar Grootste Kind komt Haar ontmoeten

1890 was een belangrijk jaar, zoals alle andere, in Swami Vivekananda’s leven. Begin dit jaar verbleef hij lange tijd in Ghazipur, om iets te leren van Pavahari Baba. Wat kan een Profeet immers leren van een sterveling. Toch was het Swami Vivekananda’s nederigheid dat “ik zal leren waar of wie ik maar kan.” Lumbago kwelde hem maandenlang. Toen hoorde hij van de ziekte van zijn broedermonnik, Swami Abhedananda en haastte zich naar Benaras. Al snel kreeg hij het nieuws van het overlijden van Sri Ramakrishna’s geliefde discipel, Balaram Bose. Dus kwam hij naar Calcutta. Hij had herhaaldelijk aan zijn andere broedermonnik, Swami Akhandananda, geschreven om terug te keren naar Calcutta vanuit de Himalaya. Beiden ontmoetten elkaar in het vervallen klooster in Baranagore. Het was juli 1890. Swamiji had de maand daarvoor, in mei 1890, geschreven over zijn definitieve plannen voor een klooster, een tempel voor Sri Ramakrishna, etc. aan zijn geleerde vriend, Pramada Das Mitra.

Nu plande Swamiji om met Swami Akhandananda naar de Himalaya te gaan. Hij schrijft op 6 juli 1890: “Ik had deze keer geen zin om Ghazipur te verlaten, en zeker niet om naar Calcutta te komen, maar Kali’s ziekte dwong me om naar Varanasi te gaan, en Balarams plotselinge dood bracht me naar Calcutta. Dus Suresh Babu en Balaram Babu zijn allebei weg! G.C. Ghosh steunt de Math. . . . Ik ben van plan om binnenkort, zodra ik mijn geld heb, naar Almora te gaan en vandaar naar een plek in Gharwal aan de Ganga waar ik me kan vestigen voor een lange meditatie. Gangadhar vergezelt me. Het was inderdaad met dit verlangen en deze intentie dat ik hem uit Kasjmir heb gehaald.”

Dus gingen de twee broedermonniken naar hun moeder, Sri Sarada Devi, om haar zegen te vragen voor vertrek. Moeder Sarada Devi verbleef toen in een gehuurd huis in de buurt van de huidige Belur Math. Swami Vivekananda groette de moeder volledig en Swami Akhandananda deed dat ook. Moeder bleef natuurlijk altijd van top tot teen bedekt. ​​Ze maakte zich zorgen dat haar zoon naar de Himalaya zou gaan. Ze zei tegen Akhandananda: “Ik geef je deze schat. Je kent de omstandigheden in de Himalaya. Zorg er alsjeblieft voor dat Naren niet lijdt onder voedselgebrek.” Moeder wist heel goed dat haar zoon binnenkort de eeuwenoude constructies en korsten van de wereld zou verbrijzelen. Ze wist dat hij een grote missie voor zich had. Narendra zei: “Moeder, ik zal snel terugkeren door uw genade.” Om hun moeder te plezieren, zong Swami Vivekananda twee liederen. Het eerste was: “O Heer, ik heb U tot de poolster van mijn leven gemaakt. In het Bengaals: tomare koriyachi jiboner dhrubotâra.”

Swami Vivekananda zong vervolgens een lied uit het drama Vilvamangal van Girish Chandra Ghosh. Dit lied, dat het opperste vertrouwen van een kind in Ishvara’s beschermende zorg uitdrukt, was Moeder bijzonder dierbaar. Dat lied, “amay niye bedây hât dhore,” [God beweegt rond en houdt mijn hand vast, Als ik huil, huilt Hij. Als ik lach, lacht Hij, ik heb niets om me zorgen over te maken.”]

Moeder zegende haar kinderen overvloedig. “Waar je ook gaat, de Meester is altijd bij je. Moeder Durga zal je beschermen in bergen en bossen, in beproevingen en tegenslagen.” Zo ontvingen de twee broedermonniken de zegeningen van Moeder en gingen op reis naar de moeilijke terreinen van de Himalaya.

[Moeder Sri Sarada Devi’s verjaardagsfeest valt dit jaar op 22 december 2024]

De Menselijke maat in Tijden van Geweld en Moord

Kees Boukema

Eind negentiende eeuw waren in Rusland terroristen actief. In 1878 verscheen het pamflet ‘De Volkswil’ , waarin de beginselen van het terrorisme werden uitgelegd: “Dood om dood”. In datzelfde jaar werd in Petersburg de chef van de politie, generaal Petrow, neergeschoten door een jong meisje, Vera Zasoelitsj. In 1881 werd de tsaar vermoord door terroristen van De Volkswil. Sofia Perowskaja, Jeliabow en hun vrienden werden opgehangen. In 1892 beleefde deze ‘wereldwijde propaganda door de daad’ haar hoogtepunt. In Europa telde men meer dan duizend aanslagen en vijfhonderd in Amerika. In Rusland vonden talloze aanslagen plaats op tweederangs figuren van het regime. De moordaanslagen op Plehve door Sazonow en die op Groothertog Serge door de anarchist Kaliayew in 1905 sloten voor deze revolutionaire ‘godsdienst’ de tijden der martelaren af.

De Franse schrijver Albert Camus noteerde een en ander in “De mens in opstand” (Parijs, 1951; Nl. vert. 1952). De moord door de Russische terrorist Kaliayew op Groothertog Serge, nadat een eerdere aanslag was mislukt, vormde het onderwerp van zijn toneelstuk ‘Les Justes’. Hij schreef het stuk in 1949 en het werd in 1950 opgevoerd in Parijs. Het thema ‘de mens in tijden van dood en geweld’, dat daar aan de orde wordt gesteld, heeft hem heel zijn leven bezig gehouden.

Albert Camus

Albert Camus werd geboren in 1913 in Algerije; een jaar vóór het uitbreken van de eerste wereldoorlog. Zijn vader, Julien Camus, werd als dienstplichtig soldaat ingelijfd bij het regiment Afrikaanse zoeaven. Tijdens de veldslag aan de Marne in oktober 1914 werd hij door een granaat getroffen. Hij overleed enige weken later in een hospitaal in Bretagne en werd in Lourmarin (Fr.) begraven. Zijn weduwe, Catharine, kreeg de fatale granaatscherf toegestuurd, samen met een persoonlijk briefje van een verpleegster:”Het is beter zo. Anders was hij blind of gek geworden. Hij was heel moedig.” De scherf werd, samen met het briefje, in een koektrommel bewaard.

Catharine trok met haar twee kinderen in bij haar moeder. Die bestuurde het vaderloze gezin met harde hand. Eens, toen Camus een keer te laat thuis kwam voor het avondeten, “pakte ze de karwats en gaf hem een paar striemende meppen over zijn benen en billen, die zo brandden dat hij het haast uitschreeuwde van de pijn. Even later aan tafel, spande hij al zijn spieren om zijn tranenvloed in te houden. Dan, na een snelle blik op grootmoeder draaide zijn moeder haar gezicht, waar hij zo van hield, naar hem toe en zei: ‘Eet je soep op. Het is voorbij. Het is voorbij.’ Pas toen barstte hij in huilen uit”.

Camus groeide op in een arbeiderswijk in Algiers, waar hij van 1918 tot 1923 naar de lagere school ging. Zijn onderwijzer, Louis Germain. zorgde ervoor, dat hij een studiebeurs kreeg voor het ‘Grand Lycèe d’Alger’. In 1930 kreeg Camus last van langdurige hoestaanvallen, waarbij hij dagen achtereen bleef braken en bloed spuwen. De arts die belast was met de zorg voor ‘les pupilles de la nation” (de kinderen van gesneuvelden in de Eerste Wereldoorlog) stelde vast dat er sprake was van tuberculose. In die tijd was de ‘tering’ in volkswijken een veel voorkomende en doorgaans fatale ziekte. Zijn linkerlong was geheel aangetast en ook aan de top van de rechter long waren de eerste symptomen zichtbaar. De 17-jarige Camus werd een vroege dood aangezegd.

Later schreef hij over deze ‘aangekondigde dood’ in een lyrisch essay: “Bezoek aan Djemila, een dode stad. Nooit heb ik mij zo onthecht van mijzelf gevoeld en tegelijk mijn tegenwoordigheid op aarde zo sterk beseft (….). Een mens leeft met een paar vertrouwde denkbeelden en het kost iemand tien jaar om een denkbeeld te ontwikkelen dat hem werkelijk eigen is (….).  Op een dag, als je in bed ligt, kun je een stem horen die zegt:’U bent sterk en ik moet openhartig tegen u zijn. Ik kan u zeggen dat u gaat sterven.’ Daar lig je dan met heel je leven, misselijk van angst en een onnozele uitdrukking op je gezicht. Wat heeft de rest dan nog te betekenen (….).

Weer terug op het lyceum volgde hij de lessen van Jean Grenier, de nieuwe leraar filosofie. Grenier was het, die voor Camus een nieuwe wereld opende van boeken en ideeën. Camus vond in hem een leermeester, die de rest van zijn leven als mentor en vriend met hem verbonden zou blijven. Grenier liet zijn leerlingen niet alleen kennis maken met de westerse filosofie, maar ook met de filosofie van het hindoeïsme, boeddhisme en het taoïsme.

In zijn voorwoord bij de heruitgave in 1959 van Greniers’ essaybundel ‘Les Iles’ schrijft Camus over de schok die hij ondervond, de ontroering die hij beleefde bij het lezen van dit boek en de invloed die het op hem uitoefende. Grenier kon ons “op onnavolgbare manier zeggen, dat de dingen die ons verschenen inderdaad mooi waren, maar dat ook zij waren gedoemd tot vergankelijkheid en dat wij die dingen wanhopig moesten lief hebben”. Camus herkende het levensgevoel dat Grenier in dit boek schetst: De existentiële leegte en tegelijk de aantrekkingskracht van de Natuur.

Albert Camus Jean Grenier
Albert Camus en Jean Grenier

Voor zijn scriptie voor het toelatingsexamen tot de doctoraal studie ‘Diplôme d’études supérieur’, had Grenier hem geadviseerd om een onderwerp te kiezen uit Vedanta, de hindoe-filosofie van India. Camus vond Vedanta in Noord Afrika, bij twee mystici: Plotinos en Augustinus.  In het werkstuk “Metaphysique chretienne et neoplatonisme” beschrijft Camus de invloed van het werk van Plotinos (204 – 270, geboren in Egypte en studie in Alexandrie) op het denken van Aurelius Augustinus (354 – 430, geboren in Algerije en bisschop van Hippo Regius.).

Augustinus is volgens Camus, de enige grote geest van het christendom, die het kwaad onverbloemd onder ogen heeft gezien. In diens theologie zijn slechts weinig mensen uitverkoren; de meeste mensen zijn verdoemd, zij ontberen genade. Wij moeten doen, schrijft Camus, wat het christendom nooit heeft gedaan: ‘Wij moeten ons inlaten met de verdoemden. Mensen moeten solidair zijn, rechtvaardig en genadig voor elkaar.’ Aan het slot van zijn roman ‘De Pest’, een fictief verslag van de verwoestende pandemie in de Algerijnse stad Oran, dient Camus Augustinus van repliek. Bij monde van de hoofdpersoon, dokter Rieux: “Hij had de onrechtvaardigheid en het geweld gezien dat de mensen was aangedaan. Hij kon heel eenvoudig doorgeven wat je van plagen kunt leren, namelijk dat er in de mens meer dingen te bewonderen valt dan te verachten.”

Augustinus beschouwde de wijsbegeerte van Plato als de zuiverste en helderste van de gehele westerse filosofie. En hij herkende in Plotinos de man waarin Plato was herleefd. Volgens Augustinus zou Plotinos, als hij wat later had geleefd ‘christen zijn geworden’. Augustinus schreef zijn belangrijkste werk “Over de stad Gods” (de kerk van Christus), naar aanleiding van de plundering van Rome door het leger van de Goten. Hij stierf in 416 tijdens de belegering van zijn stad Hippo door de Vandalen.

Plotinos leefde 150 jaar eerder. Hij had zijn denkbeelden ontwikkeld in een even rampzalige periode van het Romeinse Rijk. De legerleiding, bewust geworden van haar macht was er toe overgegaan om zelf de hoogste overheidsambten te gaan verkopen. Mede door deze corrupte praktijken was de verdediging van de buitengrenzen van het rijk verwaarloosd, met invallen door Germanen en Parthen als gevolg. Door deze oorlogen en een uitbraak van de pest was ongeveer een derde van de bevolking omgekomen. Levend in deze tijd van verval en rampspoed, ontstond bij Plotinos een, aan ‘escape’ grenzende, belangstelling voor wat hij zag als de ‘eigenlijke werkelijkheid’: De eeuwige wereld van schoonheid en goedheid’ (Geschiedenis van de westerse filosofie, Bertrand Russell, p. 268 e.v.).

“Plotinos  beschrijft de verhouding van de individuele zielen tot de wereldziel op een manier die sterk doet denken aan de Indische Brahman-Atman leer. De hele wereldziel is in elke ziel tegenwoordig. Elk mens draagt als het ware het heelal in zich (….). Het hoogste doel van de mens en zijn hoogste geluk bestaan daarin, dat zijn ziel zich weer verenigt met het goddelijke waaruit zij is voortgekomen (….). Een dergelijke mystiek, schrijft Hans Joachim Störig vertoont grote verwantschap met de Indische filosofie.”. (De geschiedenis van de filosofie, p. 218 e.v.).

Zowel Plotinos als Augustinus leerden dat de eigenlijke weg een geestelijke weg is; een vorm van introspectie. De hoogste trap bestaat in de volkomen inkeer tot onszelf, dat wil zeggen het goddelijke in ons. Camus stelde daar tegenover het Griekse denken, waarin de mens de maat is van alle dingen en tussen geest en lichaam een perfecte balans is. Dit in tegenstelling tot het bovennatuurlijke van het christendom. Uit zijn proza blijkt dat Camus een vorm van ‘natuur-mystiek’ nastreefde. Het geluk had voor hem te maken met een staat waarin de mens zich niet meer bewust is van zichzelf en een verlangen van de geest om louter lichaam te willen zijn. Een lichamelijke liefde verbonden met een onstuitbaar gevoel van onschuld en vreugde.

Camus schreef zijn scriptie onder eenzelfde ongunstig gesternte als Plotinos en Augustinus. In de dertiger jaren waren in Europa diverse democratieën tragisch mislukt. Daarmee werd de weg vrijgemaakt voor een snelle opkomst van dictators. Dictatoriale regimes kenmerken zich vooral door machtsvertoon en expansiedrift. In Duitsland, Italië en Spanje verschenen geweren op straat en gevangenissen raakten overvol. Dit alles leidde tot toenemende internationale spanningen en een tweede wereldoorlog die haar schaduw vooruit wierp.

Hoewel zijn scriptie als ‘uitstekend’ was beoordeeld, met expliciete vermelding van de stilistische kwaliteiten, werd Camus vanwege zijn tuberculose, niet toegelaten tot de universiteit. In zijn dagboek noteerde hij: “Wat telt is oprecht te zijn. Alles ligt in het verlengde daarvan: de menselijkheid en de eenvoud”.

Eind 1938 trad Camus in dienst van het in dat jaar gestarte linkse dagblad ‘Alger Républicain’. Hij ontpopte zich al gauw als een uitzonderlijk goede journalist, die scherper observeerde en beter formuleerde dan de anderen en boeiender verslagen schreef door zijn gevoel voor enscenering. Hij trok vooral aandacht met strijdvaardige artikelen over corrupte, justitiële praktijken binnen het koloniale bestuur. Zijn reportage over de wantoestanden in Kabylië, de dichtstbevolkte landstreek van Algerije, sloot hij af met de vaststelling: “Vooruitgang wordt elke keer gerealiseerd wanneer een politiek probleem plaats maakt voor een menselijk probleem.”

[slot volgt]

_______________________________

Kees Boukema is sinds decennia student van Vedanta en andere filosofische systemen. Hij heeft divers bijgedragen aan het veld van hoger denken. Hij heeft belangrijke artikelen en boeken geschreven en vertaald. Het nieuwste boek van Dhr Kees Boukema is, De Beoefening van Meditatie.

 

 

_______________________________________________________

Over de waarheid en het antwoord van Jezus

Paulo J. S. Bittencourt

Professor at UFFS – Erechim Campus

Gearresteerd op beschuldiging van opruiende prediking tegen de keizerlijke overheersing, was de ‘rabbi’ van Galilea voor berechting naar de Romeinse gouverneur van Judea gebracht. In wat een van de meest beruchte rechtbanken in de geschiedenis zou worden, werd Jezus van Nazareth, de Jood, veroordeeld om ter dood te worden gemarteld door beulen van een oplopende lijn, in een directe en ononderbroken lijn, die onlangs zou leiden tot Carlos “Sombrio” Ustra .
Weet u nog dat toen Jezus tijdens het proces door Pontius Pilatus werd gevraagd wat de waarheid is, hij de meest welsprekende stilte ‘uitsprak’?
In het geschil dat woedde over de zaak voor het nageslacht, verdedigde Nietzsche Pilatus.
De vraag was volgens hem gedenkwaardig, “de enige in de Evangeliën die respect verdient”. Jezus zou de kostbare kans hebben gehad om het ongebreidelde verlangen naar conceptuele antwoorden te bevredigen van de filosoof voor wie het christendom een ​​van de meest complete uitingen van de ontkenning van het leven is geworden. Maar van Jezus’ kant had de Duitse filosoof zin om “naar schepen te kijken”. Als Nietzsche een door Spinoza gepoetste lens had gebruikt om de kwestie wat meer “vanuit het perspectief van de eeuwigheid” te bekijken, had zijn veronderstelde bijziendheid, als dat werkelijk het geval zou zijn, wellicht kunnen worden verzacht. Het punt is dat als we het stilzwijgen van Jezus als een feitelijk antwoord beschouwen, we geconfronteerd zouden worden met een antwoord, ongeacht of het bevredigend was of niet, dat tenminste coherent zou zijn met het bredere beeld van de uitspraken en daden van de ondervraagde persoon. Het is alleen in deze termen dat ik het woord ‘eeuwigheid’ overneem, dat Spinoza echter in een heel andere betekenis gebruikt]. Door niets te zeggen zou Jezus alles hebben verhuld wat hij zelf kon beantwoorden. Zijn absolute stilzwijgen zou daarom zowel inhoudelijk als vormelijk zijn:
1) Het zou tevreden zijn omdat, zoals Kierkegaard zei, het antwoord van Jezus zijn eigen leven zou zijn: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven” (Johannes 14: 6). In feite lijken dezelfde woorden van Kierkegaard ook de betekenis op te roepen van de meesterlijke synthese verkondigd door de “Arme God”, de “Frater Minor”, ​​Franciscus van Assisi: “Zorg voor je leven. Misschien is het het enige evangelie dat mensen lezen.’ Ik vind het op zijn minst intrigerend dat degene van wie christenen geloven dat het het woord van God is, dat wil zeggen zijn eigen woord dat zogenaamd geïncarneerd is, hetzelfde Woord waardoor God de wereld zou hebben geschapen, zweeg toen hij Pilatus’ vraag beantwoordde: wie , is tenslotte nooit ‘de’ vraag gebleven.
2) Het was evenzeer qua vorm, en om de kwestie enigszins te verduidelijken roep ik het korte en zeer compacte essay van Giorgio Agamben op: ‘Pilates en Jezus’. Agamben beschouwt de vluchtige ontmoeting tussen Pilatus en Jezus als een enorme en ongekende gebeurtenis, voorbij het drama van passie en verlossing. De onverenigbare kanten van de ‘wereld van de feiten’ en de ‘wereld van de waarheid’ zouden op het spel staan ​​in de face-to-face ontmoeting, wanneer op een scherp kort keerpunt in de geschiedenis de eeuwigheid van het heilige diepgeworteld de grens overschrijdt. tijdelijkheid van het profane. Het is moeilijk om, ook al is het maar in metaforische termen, de sporen van het polijsten door Spinoza’s nauwkeurige hand niet te herkennen in de analytische inspanning die door de lenzen van Agamben wordt verricht. In dit geval zou Jezus niet mondeling op Pilatus hebben gereageerd, niet alleen omdat de inhoud van een zogenaamd antwoord niet overdraagbaar zou zijn in de door de ondervrager vereiste conceptuele termen, maar ook zou hij, als dat wel het geval was, niet over de geloofsbrieven beschikken om een ​​semantische verklaring vast te stellen. brug tussen twee gezichten van een taalkundig onoverkomelijke kloof.


[Natuurlijk kan ik hier niet anders dan onderkennen dat inhoud en vorm twee kanten van dezelfde medaille zijn, die uitsluitend te onderscheiden zijn met het oog op analytisch begrip, hoewel ze in wezen onafscheidelijk zijn.]
Begrijpen lijkt nog steeds de veiligste manier om het vervolgens eens of oneens te zijn, aangezien er velen zijn die het eens of oneens zijn, maar weinigen die het begrijpen. Misschien was Jezus zich er toen van bewust dat Pilatus hem nooit zou begrijpen, lang voordat hij het er wel of niet mee eens was. En merk op dat het hier geenszins een kwestie is van het onvoorzichtig en overhaast classificeren van Pilatus als Boeotiaans of stompzinnig, aangezien, ik herhaal, de verschillen tussen de twee verder zouden gaan dan de simpele idiomatische discrepantie tussen een taal met een Indo-Europese stam – Latijn of zelfs Grieks – en een taal uit de Semitische stam – Aramees.
Misschien zou dat antwoord dat traditioneel door christenen werd aangenomen een rol kunnen spelen, namelijk dat Jezus zichzelf zag als ‘het’ antwoord, persoonlijk en niet-overdraagbaar, op de vraag van Pilatus.
Deze optie laat ik echter over aan het veld van de gelovigen. Hier zoek ik niets anders dan een zinvolle blik op de discursieve aannames van het aanhoudende probleem. Wat voor mij belangrijk is, is om te streven naar een dilettant-oefening in begrip en het geschetste pad te volgen, wat daarentegen nooit een kleine prestatie zal zijn.

Professor Paulo Bittencourt is een briljante professor in oude en middeleeuwse geschiedenis aan de Universidade Federal da Fronteira Sul UFFS [Erechim Campus], Brazilië. Hij schrijft regelmatig artikelen en is tevens columnist in tijdschriften. Hij heeft verschillende boeken op zijn naam staan. Hij is een fervent student van Vedanta.

 

 

___________________________________________________________________________________________

 

Positief blijven helpt écht!

Door Brian de Mello  [THE OPTIMIST 23 AUG 2024 SAMENLEVING]

Hans van Hezewijk kreeg twintig jaar geleden geheel onverwacht te horen dat hij multiple sclerose (MS) had. Tot dat moment woonde hij zoals vele andere gezinnen met zijn vrouw en twee jonge kinderen in een rijtjeswoning in een doorsnee Nederlandse stad. Dat tamelijk zorgeloze bestaan werd gaandeweg steeds meer op zijn kop gezet. ‘Ik ben in twintig jaar tijd in kleine stappen fysiek afgetakeld van het lopen van een halve marathon naar het helemaal niet meer kunnen lopen en alleen nog maar kunnen zitten in een rolstoel of op bed liggen.’

Bossche Bol

Op dit moment kan Hans alleen nog zijn linkerarm en -hand enigszins gebruiken. Daarmee redt hij zichzelf zo goed en zo kwaad als het kan. Hij woont zelfstandig en alleen, omdat hij zijn gezin niet continu wil belasten met de vele ondersteuning die hij nodig heeft vanwege zijn ziekte. Hij krijgt nu hulp op afroep voor de dagelijkse zorg. Met zijn elektrische rolstoel doet hij zelf boodschappen en komt hij onder de mensen.

Voor nieuw bezoek koopt hij – geboren in Den Bosch – lekkere Bossche Bollen bij de plaatselijke, gecertificeerde banketbakker. ‘Ik moet op mijn gewicht letten om zo gezond mogelijk te blijven, dus ik eet niet meer dan een halve Bossche Bol op een dag.’ Waren wij maar zo verstandig; de Bossche Bol die we krijgen voorgeschoteld wordt helemaal verorberd. Voordat er een hap kan worden genomen en de slagroom ons om de oren schiet, pakken we zelf het bestek uit de kast, helpen we Hans met het snijden van zijn Bossche Bol en doen we hem een groot keukenschort om (‘het wordt een kliederboel’). Daarna is het genieten geblazen; met een speciale vork in zijn linkerhand werkt hij de halve lekkernij naar binnen. De andere helft gaat terug in de koelkast voor een andere dag.

‘Ik zat lang niet zo positief in het leven als nu.’

Omslagpunt

Terugblikkend constateert Hans dat hij de afgelopen twintig jaar door zijn beperkingen veel tegenslagen en diepe dalen heeft meegemaakt. ‘Zeker in de beginjaren van mijn ziekte heb ik, net als veel andere mensen met beperkingen, het zwaar gehad en zag ik het niet altijd zitten. Ik kon toen niet genieten van mijn leven en ik zat lang niet zo positief in het leven als nu. Integendeel! Terwijl ik op dit moment nog wel veel meer verschillende en gigantisch grotere beperkingen heb.’ Het omslagpunt kwam toen een goede vriend dreigde niet meer langs te komen als Hans zo negatief bleef doen. ‘Jij hebt makkelijk praten, je hebt geen MS, zei ik. Maar ik wist dat hij gelijk had. Ik besloot het roer om te gooien en ik koos er vanaf dat moment voor om er elke dag iets van te maken en gelukkig te zijn.’ Hij begon de mogelijkheden en kansen te zien die hij heeft om het beste te maken van zijn eigen leven mét beperkingen. Dat leidde tot het ontwikkelen van een persoonlijke methode voor een positieve mindset, afgekort tot HANS. ‘De H staat voor Health, blijven werken aan je gezondheid. De A voor Adaptation, het vermogen om je aan te passen met hulpmiddelen of in gedrag. NS staat voor New Situation in je leven met blijvende beperkingen en hoe je daarmee omgaat. Toepasselijk, he?’, lacht hij.

Hét geheim van de smid

Hans kan dus nog steeds van het leven genieten. Zijn ‘geheim’ is: 1. doe zelf alles om je gezondheid zo goed en alle bijbehorende problemen zo klein mogelijk te krijgen en te houden 2. en wees er verder niet mee bezig maar zorg voor voldoende goede afleiding én blijf positief en onder de mensen. Hij popelt om iedereen een belangrijke praktische tip uit zijn boek te geven: ‘Klaag niet over iets waar de ander niets aan kan doen. Want daarmee geef je als persoon met beperkingen zélf het startschot voor een negatief verloop van een gesprek of ontmoeting. En als je dat vaak doet, dan zorg je er zelf voor dat je je vrienden kwijtraakt en eenzamer wordt. Kies bewust om niet negatief te praten, maar om iemand een keer een compliment te geven, bijvoorbeeld. Of aardig te zijn. Hoe moeilijk is dat? En het kost je niets!’

Optimist

Contributie: Francis van Schaik

Francis van Schaik is een coach van jongeren en ook een student van menselijke relaties met de natuur, de wereld en de Waarheid. Ze levert regelmatig bijdragen aan ons online magazine. Francis is de bijdragende redacteur van deze pagina: Ik Ben.. – Home (kindercoaching-ikben.nl

 

 

 


Voedsel zoals de persoon nodig heeft

Lezingen vanuit Swami Saradananda

Er zijn geen tegenstrijdigheden in de leringen van Sri Ramakrishna . Hij maakte niet een regel voor iedereen. Hij zag de innerlijke neiging van de persoon en adviseerde hem dienovereenkomstig. Zijn instructies werden op verschillende manieren aan verschillende mensen gegeven vanwege hun verschillende temperamenten en vaardigheden om zijn principes in het leven toe te passen. Tot degene die jong, energiek, intens van vurig enthousiasme waren, in wie hij het potentiel zag om monnik te worden, waren zijn inspirerende woorden: ” Zie nu alle verlangens naar naam en faam over het hoofd en duik hals over kop in spirituele disciplines. Rust nooit tevreden totdat de realisatie van God een voldongen feit is geworden.”

Hij zou het smeulende vuur in hun harten ontsteken, zeggende:” Is het mogelijk om God te realiseren zonder verzaking? Afstand doen van lust en hebzucht is de meest essentiele voorwaarde om het spirituele leven binnen te gaan.

Wat is er in de wereld behalve angst, ellende en moeite?  Vertel me, wie is er gelukkig in de wereld?  Als je de wereld zoekt en verlangt naar zinsobjecten, zal de wereld je naar beneden trekken. !!!! Maar als je God zoekt en alles voor Hem afzweert, zal God je optillen en zal je bewustzijn gevuld worden met oneindige gelukzaligheid.”

Aan degenen die belast waren met de zware verantwoordelijkheden van het leven, die gevangen waren in het net van samsara ( de wereld), en oud waren geworden, was zijn advies: ” Ik heb het eten gekookt en op het bord gezet. Jouw taak is gewoon te gaan zitten en eenvoudig te gaan eten. Je hoeft niets te doen. Je hoeft het alleen maar naar je mond te brengen en ervan te genieten. Ik heb de verantwoordelijkheid genomen. Je zult geen enkele spirituele discipline hoeven te doen. Ik heb het al voor je gedaan. Het zal genoeg zijn als je me de volmacht geeft en op je gemak bent.” Hij wist dat de omstandigheden niet gunstig waren voor hen waren om spirituele disciplines te doen, en als hen gevraagd werd, zou het niet in hun macht zijn om instructies op te volgen. Daarom zou hij hun adviseren op hem te vertrouwen en hun toevlucht te zoeken bij de Heer.

 

Mevrouw Mary Saaleman brengt u deze artikelen uit verschillende bronnen. Dit is haar vertaling van een stuk uit het boek Sri Ramakrishna as we Saw Him. Mary Saaleman is al vele jaren een student van Vedanta.

_______________________________________________________