Simon Vestdijk on Religion
Kees Boukema
Throughout his life, Simon Vestdijk [1898-1972] has been interested in religion. Not in organized religion, but in the religious person, the mystic. Mystics have been called the “stepchildren” of the church because their way of practicing religion was not always appreciated by organized religion. Vestdijk’s novel about the life of El Greco (The Fifth Seal, 1937), begins with an image of the time: a heretic burning in Valladolid, Anno 1559. The mystical individualist El Greco (1541 – 1614), court painter to the Spanish king Philip the Second, had to answer for himself before the Inquisition in 1583. The inquisitor’s cunning questions and sophistication gradually pushed the cornered, anxious El Greco into a state of “beneficial weariness,” in which he “believed in nothing anymore. He no longer believed in God, but neither did he believe in the non-existence of God, because both the one and the other left him deeply indifferent! This gave him great peace, and much more heretic than that inquirer with his narrow forehead and syllogistic mouth could have imagined, he would have been willing to act as an apostle to this new unbelief, which was so comforting and so self-evident.” [The Fifth Seal, p. 337].
To the reproach of the Catholic poet Jan Engelman that with the first chapter of the book he had ‘acted a bit too lightly anti-Papist’, Vestdijk replied that it had never been his intention to write an anti-Catholic pamphlet. : “I only wanted to let the facts speak, insofar as they were accessible. […] The persecutions to which someone like Juan de la Cruz was subjected are due to human narrow mindedness. They are timeless.” A hint to the Spanish civil war where, in the years that Vestdijk worked on this novel, new inquisitors sowed terror and fear.
Vestdijk recognized in El Greco the artist who freed himself from his fears through his painting (Wim Hazeu, Vestdijk, een Biography, 2005, p. 224 ff.). He considered himself an autonomous, individualistic writer, rationalist and irrationalist at the same time: “I like to go to the ‘extreme’, in both directions. When I use my mind I am 100 percent rationalist, when I think about mysticism I am 100 percent mystic, in the most extreme form.” [Hazeu, p. 247].
Vestdijk also showed great empathy in his last novel, completed in 1969: “The process of Meester Eckhart”. Also dedicated to a mystic who was questioned by the magisterium of the Church. The Dominican Meister Eckhart [c. 1260 – 1327] – by order of Pope John XXII – is first interrogated (and acquitted) by Nicolaus von Straszburg (his friend and brother of the Order, who also acts as ‘narrator’ in this novel) and is then called to the fore by the Franciscan Albert of Milan, acting on behalf of the Archbishop of Cologne, who had already had many heretical Begharden burned at the stake or killed by drowning [Process, p. 22/23].
The Beghards had frequently mentioned Eckhart’s name during their interrogation as the source of their heretical beliefs. The charge against him was therefore “seducing the people” [Process, p. 7, 21, 24]. In Eckhart’s sermons there are passages that indicate a striving to come to God without the mediation of the church. Thus he speaks of a spark in the human soul, which cannot be known to have been created, a watchman of the spirit, free from all names and forms, so utterly one and simple that no one, not even God himself, has a glimpse of it. At least that God insofar as he is defined as ‘Father, Son and Holy Spirit’. [Process, p. 13, 16 and 105/106].
In the interview with Nicolaus, Eckhart does not rule out the possibility that he has erred in his sermons. But he is convinced that he has not sinned by words, but against men. Man is not only the measure of all things, says Eckhart, he is the place of God and perhaps more than God, if only by virtue of the grace of God himself. “The most despised man possesses the spark that makes him God.” [Process, p. 129].
In this novel, Vestdijk has subordinated the historicity of the events to the story he wanted to tell [Wam de Moor, see Hazeu, p. 805]. A striking example is the character of Margaretha von Lenterfest [p.64 and 127]. A nun, she was attracted to mysticism and was touched by the words of Master Eckhart [p. 120 ff]. She represents the piety and mystical enthusiasm that Eckhart found as a counselor in Dominican women’s monasteries. Women who had no access to university, but they could open their hearts to God’s grace, free from all imagination. Eckhart spoke in his sermons not only from what he had been taught, but also from what the mystical women had to say. In his sermons he often reflected on that inner path of unconditional devotion that he had become acquainted with. [Process, p. 20 and Peter Raedts, Trouw, 21/12/2001].
After an original yet inspiring sermon on the merging of prayer and work [Luke 10:38-42], at the end of his life, Master Eckhart made a statement before a large number of representative witnesses, in which he, ‘ revokes all that he may have proclaimed as error in his sermons and speeches” [Process, p. 102 ff].
What particularly attracted Vestdijk to Eckhart was his mystical-introspective attitude and his desire for the waiver of any form of separation. He could be reconciled at the end of his life with the Eckhart who saw himself as a divine spark and who preached that God could be born in every person. This is how The Process of Master Eckhart by Vestdijk will is read. [Hazeu, p. 804]
Simon Vestdijk over Religie
(deel 1)
Kees Boukema
Zijn hele leven is Simon Vestdijk [1898-1972] geïnteresseerd geweest in religie. Niet in de georganiseerde religie, maar in de religieuze mens, de mysticus. Mystici worden wel de ‘stiefkinderen’ van de kerk genoemd, omdat hun wijze van religiebeoefening door de georganiseerde religie niet altijd op waarde werd geschat. Vestdijks roman over het leven van El Greco (Het vijfde Zegel, 1937), begint met een tijdsbeeld: een ketterverbranding in Valladolid, anno 1559. De mystieke individualist El Greco (1541 – 1614), hofschilder van de Spaanse koning Filips de Tweede, moest zich in 1583 zelf voor de inquisitie verantwoorden. De sluwe vragen en spitsvondigheden van de inquisiteur, brachten de in het nauw gedreven angstige El Greco geleidelijk in een toestand van ‘heilzame vermoeidheid’, waarin hij ‘aan niets meer geloofde. Hij geloofde niet meer aan God, maar evenmin geloofde hij aan het niet-bestaan van God, omdat zowel het ene als het andere hem diep onverschillig liet! Dat schonk hem een grote vrede, en veel meer ketter dan die vrager met zijn geborneerde voorhoofd en syllogistische mond bevroeden kon, had hij wel als apostel willen optreden voor dit nieuwe ongeloof dat zo troostrijk was en zo vanzelfsprekend.” [Het Vijfde Zegel, p. 337].
Op het verwijt van de katholieke dichter Jan Engelman, dat hij met het eerste hoofdstuk van het boek ‘wel wat al te lichtvaardig antipapistisch te werk was gegaan’, antwoordde Vestdijk, dat het nooit zijn bedoeling was geweest om een anti-katholiek pamflet te schrijven: “Ik wou alleen de feiten laten spreken, voor zover die dan toegankelijk waren. […] De vervolgingen waaraan iemand als Juan de la Cruz blootstond, zijn te wijten aan menselijke bekrompenheid, zij zijn van alle tijden.” Een hint naar de Spaanse burgeroorlog waar, in de jaren dat Vestdijk aan deze roman werkte, nieuwe inquisiteurs terreur en angst zaaiden.
Vestdijk herkende in El Greco de kunstenaar die zichzelf van zijn angsten bevrijdde door zijn schilderkunst (Wim Hazeu, ‘Vestdijk, een biografie’, 2005, p. 224 e.v.). Hij beschouwde zichzelf als een autonome, individualistische schrijver, tegelijk rationalist en irrationalist: “Ik ga graag tot het ‘uiterste’, in beide richtingen. Wanneer ik mijn verstand gebruik, ben ik voor 100 procent rationalist, wanneer ik over mystiek nadenk, ben ik voor 100% mysticus, en dan ook in de meest extreme vorm.”[Hazeu, p. 247].
Van groot inlevingsvermogen gaf Vestdijk ook blijk in zijn laatste, in 1969 voltooide roman: “Het proces van Meester Eckhart”. Eveneens gewijd aan een mysticus, die door het kerkelijk leergezag aan de tand werd gevoeld. De Dominicaan Meister Eckhart [ca. 1260 – 1327] wordt – in opdracht van paus Johannes XXII – eerst ondervraagd (en vrij gesproken) door Nicolaus von Straszburg (zijn vriend en ordebroeder, die in deze roman ook als ‘verteller’ optreedt) en wordt vervolgens op het matje geroepen door de Franciscaan Albert van Milaan, die handelde in opdracht van de aartsbisschop van Keulen, die al heel wat ketterse Begharden op de brandstapel, of door verdrinking om het leven had laten brengen [Proces, p. 22/23].
De Begharden hadden tijdens hun verhoor regelmatig Eckharts naam genoemd als bron van hun ketterse overtuigingen. De aanklacht tegen hem luidde dan ook ‘het verleidden van het volk’ [Proces, p. 7, 21, 24]. In de preken van Eckhart komen passages voor, die duiden op een streven om tot God te komen, zonder bemiddeling van de kerk. Zo spreekt hij over een vonk in de menselijke ziel, waarvan men niet kan weten of die geschapen is, een waker van de geest, vrij van alle namen en vormen, zo volkomen één en eenvoudig, dat niemand, ook God zelf er niet een blik in kon werpen. Althans, God voor zover hij definieerbaar is als ‘Vader, Zoon en Heilige Geest’. [Proces, p. 13, 16 en 105/106]
In het onderhoud met Nicolaus sluit Eckhart niet uit, dat hij in zijn preken gedwaald heeft. Maar hij is ervan overtuigd, dat hij niet gezondigd heeft door de woorden, maar tegen de mensen. De mens is niet alleen de maat van alle dingen, zegt Eckhart, hij is de plaats van God en misschien méér dan God, al was dit dan ook krachtens de genade van God zelf. ‘De meest verachte mens bezit de vonk, die hem God doet zijn’. [Proces, p. 129].
Vestdijk heeft in deze roman de historiciteit van de gebeurtenissen ondergeschikt gemaakt aan het verhaal dat hij wilde vertellen [Wam de Moor, zie Hazeu, p. 805]. Een sprekend voorbeeld is het personage Margaretha von Lenterfest [p.64 en 127]. Een kloosterzuster, die zich voelde aangetrokken tot mystiek en geraakt was door de woorden van Meester Eckhart [p. 120 e.v.]. Zij staat voor de vroomheid en de mystieke bevlogenheid die Eckhart als zielzorger aantrof in Dominicaanse vrouwenkloosters. Vrouwen die geen toegang hadden tot de universiteit, maar die vrij van alle voorstellingen hun hart konden openstellen voor Gods genade. Eckhart sprak in zijn preken niet alleen vanuit hetgeen hem geleerd was, maar ook vanuit hetgeen de mystieke vrouwen te zeggen hadden. In zijn preken reflecteerde hij vaak op die innerlijke weg van onvoorwaardelijke toewijding, waarmee hij kennis had gemaakt. [Proces, p. 20 en Peter Raedts, Trouw, 21/12/2001].
Na een even originele, als inspirerende preek over het samengaan van gebed en werk [Lucas 10:38-42] legde Meester Eckhart aan het eind van zijn leven – ten overstaan van een groot aantal representatieve getuigen – een verklaring af, waarin hij, ’alles herroept wat hij in zijn predikaties en toespraken als dwaling verkondigd kan hebben’ [Proces, p. 102 e.v.].
Wat Vestdijk in het bijzonder aantrok in Eckhart was diens mystiek-introspectieve houding en zijn verlangen naar de ontheffing van elke vorm van gescheidenheid. Met de Eckhart die zich zag als een goddelijke vonk en die predikte dat God in ieder mens geboren kon worden, kon hij zich aan het eind van zijn leven wel verzoenen. Zo gelezen is Het proces van Meester Eckhart Vestdijks testament. [Hazeu, p. 804]
ABOUT THE AUTHOR
Kees Boukema has been a student of Vedanta and other philosophical systems for decades. He has contributed variously to the field of higher thinking. He has written numerous articles on philosophical subjects, reviewed books, and has translated important articles and books. Mr Kees Boukema’s most recent work is the translation into Dutch of the book The Practice of Meditation.
Kees Boukema is sinds decennia student van Vedanta en andere filosofische systemen. Hij heeft divers bijgedragen aan het veld van hoger denken. Hij heeft belangrijke artikelen en boeken geschreven en vertaald. Het nieuwste boek van Dhr Kees Boukema is, De Beoefening van Meditatie.