Drie Visies op “De Bergrede”
Kees Boukema
Het evangelie van Matteüs bevat een verslag van een toespraak van Jezus tot zijn discipelen. Zijn land, Palestina, was bezet door het Romeinse leger en zijn neef Johannes was gevangen gezet. Zelf was Jezus uitgeweken naar Galilea. Hij had er zijn evangelie verkondigt en zieken genezen. Grote groepen mensen uit Judea, Jeruzalem en het gebied aan de overkant van de Jordaan volgden hem. Toen Jezus de mensenmassa zag trok hij zich terug hoog in de bergen samen met zijn discipelen om hen onderricht en instructie te geven.
Jezus begon zijn toespraak met enige ‘zaligsprekingen’ en hield hen vervolgens een aantal hooggestemde leefregels voor. Onder meer: ‘Verzet je niet tegen het kwaad. Als iemand je op je rechter wang slaat, keer hem dan ook de linkerwang toe. Als iemand het hemd van je afpakt, geef hem dan ook je jas mee. Heb je vijanden lief en bid voor degenen die je bedreigen.’ Tot slot:“Weest in alles volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.”
De term ‘volmaakt’ is de vertaling van het Hebreeuwse woord ‘Tamim’ en kan, afhankelijk van de context, ook ‘oprecht’ betekenen of ‘geheel toegewijd’ en ‘compromisloos’. Jezus refereerde aan de vermaning van Mozes aan het joodse volk in Deuteronomium 18:13: “U moet volledig op de Heer, uw God gericht zijn”.
Deze toespraak, die “De Bergrede” wordt genoemd, staat in Matteüs 5: 38-48 en wordt door hedendaagse christenen als een hoog, maar nauwelijks te verwezenlijken ideaal beschouwd.
In 1964 publiceerde Swami Prabhavananda (1893-1976), stichter van ‘The Vedanta Society of Southern California’, het boek “The Sermon on the Mount according to Vedanta”. Vedanta leert, dat de mens in potentie goddelijk is en dat het de bestemming van de mens is, om dit goddelijke te verwezenlijken. Volgens Prabhavananda kan ‘De Bergrede’ ons daarbij helpen. Hij schrijft:
“Every spiritual teacher, has two sets of teachings. One for the multitude, the other for his disciples. The inner truth of religion he reveals only to those whose hearts are prepared to receive it. Anyone who sincerely wants this treasure, who seeks the truth, can benefit from the message given in the Sermon on the Mount. Christ speaks of the conditions of discipleship which we must fulfill; for which we must prepare ourselves. He teaches the ways and means to attain to the purification of our hearts, so that the truth of God may be revealed within us.” [p. 17 e.v.].
De hoogste waarheid die alle grote spirituele leraren ons voorhouden is, schrijft Prabhavananda, dat wij onze vijanden moeten liefhebben en ons niet moeten verzetten tegen het kwaad. Hij vervolgt aldus:
“Although non-resistance has been preached in every great religion, it is a practice which most people find nearly impossible to understand and to follow. It is significant that Jesus, after teaching non-resistance, goes on to say: ‘Be ye therefore perfect…’. In other words, to follow this truth in our own lives lead us to perfection. And indeed, only he who is perfect, who has realized his union with God, who is able to see the divine Existence in all beings, can turn the other cheek and live in universal love. For a man who has reached perfection, non-resistance is a spontaneous outpouring of his experience of God. Where is evil then? Who is an enemy then?” [p. 60].
“It is a fundamental belief in Vedanta that one Reality, or God, dwells in the hearts of all beings,” schrijft Prabhavananda, “but God is not manifest equally in all beings, and all beings are not equally living in God (….). Non-resistance is therefore recognized by Vedanta as the highest virtue, but all people under all circumstances are not expected to live up to it in the highest form. On the contrary, Vedanta points out that for some it is necessary to learn to resist evil and by this means grow in moral strength to a point where they can endure it. Consider the man who does not resist because he is weak or lazy, and will not make the effort to do so. Is there any merit in such non-resistance? Then consider another who knows that he can strike an irresistible blow if he likes, and yet does not strike, but blesses his enemy (…) That is to say, we must gather the power to resist; having gained it, we must renounce it. Then only will non-resistance be a virtue.” [p. 63].
“Christ gives the highest teachings about non-resistance because he is addressing disciples who are dedicated monks and he is speaking to them in a surrounding of peace and solitude. The message of the Gita, however, is given by Sri Krishna on a battlefield to a householder-disciple, a warrior by profession (…) before we are united with Brahman in our consciousness, we must employ a set of relative values. That is why Sri Krishna teaches Arjuna and every spiritual aspirant, the way of action from inertia to illumination. We must proceed from where we stand if we are to have true spiritual growth.”(p. 65).
In september 1994. tijdens een driedaags seminar gaf de Dalai Lama op uitnodiging van de ‘World Community for Christian Meditation’ in een collegezaal van de Middlesex University in Noord Londen, voor een gehoor van Engels sprekende leken, boeddhistische en benedictijner monniken en nonnen zijn commentaar op enige, aan hem voorgelegde, passages uit het Nieuwe Testament. Daaronder twee teksten uit de ‘Bergrede’ (‘Het Goede Hart’, Het nieuwe Testament vanuit een Boeddhistische visie, 1997; vertaling van ‘The Good Heart’, A Buddhist Perspective on the Teachings of Jesus, 1996).
In zijn openingstoespraak zei de Dalai Lama: “Humanity faces many, many problems, some of which are actually of our own creation, And to a large extent it is our mental attitude -our outlook on life and the world- that is the key for the future. The future of humanity, of the world, and of the environment (…).
“As we approach the twenty-first century, religious traditions are as relevant as ever. Yet, as in the past, conflicts and crises arise in the name of different religious traditions. This is very, very unfortunate. We must make every effort to overcome this situation. In my own experience, I have found that the most effective method to overcome these conflicts is close contact and an exchange among those of various beliefs, not only on an intellectual level, but in deeper spiritual experiences. This is a powerful method to develop mutual understanding and respect. Through this interchange, a strong foundation of genuine harmony can be established. So I am always extremely happy to participate in religious dialogue”. [p. 38/39 resp. 44 e.v.]
Voorafgaand aan lezing en commentaar op de tekst uit de Bergrede brengt de Dalai Lama ‘meditatie’ ter sprake: “Before commenting on the text, I would like to discuss meditation. The Tibetan term for meditation is ‘gom’, which connotes the development of a constant familiarity with a particular practice or object. The process of ‘familiarization’ is key because the enhancement or development of mind follows with growth of familiarity with the chosen object. Consequently, it is only through constant application of the meditative techniques and training of the mind that one can expect to attain inner transformation or discipline within the mind.
“In the Tibetan tradition there are, generally speaking, two principal types of meditation. One employs a certain degree of analysis and reasoning, and is known as contemplative or analytical meditation. The other is more absorptive and focusing, and is called single-pointed or placement meditation.”
De Dalai Lama neemt als voorbeeld de meditatie op liefde en compassie: ‘In een christelijke context zou men kunnen reflecteren op het leven en lijden van Christus; overwegingen die je in staat stellen om je diep te overtuigen van het belang en de waarde van compassie en verdraagzaamheid. Dit is het analytische aspect van meditatie op compassie. Als je diep doordrongen raakt van de waarde en de noodzaak van compassie en verdraagzaamheid, voel je jezelf geraakt, je ondergaat een innerlijke transformatie. Vanaf dat moment richt je je volledige aandacht op die ervaring, zonder enige verdere analyse. Je houdt je geest één-puntig in evenwicht. Dat is het absorptie, of concentratie aspect van meditatie op compassie. Beide soorten meditatie worden zo in één meditatiezitting gecombineerd. Hart en intellect komen dan samen’ [p. 46/47 resp. 51 e.v.].
Na deze inleiding leest de Dalai Lama een tekst voor uit Matteüs 5:38-42:
“Jullie hebben gehoord wat er gezegd is: Oog om oog en tand om tand, Maar ik zeg jullie een zaak niet uit te vechten met iemand die je kwaad heeft gedaan. Maar als iemand jou een klap op je rechterwang geeft, houdt hem ook de andere voor. Als iemand een geding tegen je aanspant om je hemd te krijgen, geef hem dan ook je jas mee. Als iemand je dwingt hem een mijl te begeleiden, ga er dan twee met hem mee. Geef aan wie jou iets vraagt en wend je niet af als iemand van je wil lenen.”
De oefening in verdraagzaamheid die hier wordt aanbevolen, is volgens de Dalai Lama, praktisch identiek aan de beoefening van verdraagzaamheid en geduld die het Boeddhisme in het algemeen voorstaat. Met name het Mahayana Boeddhisme, met zijn bodhisattva-ideaal om zonder geweld en met mededogen te reageren als je met onrecht geconfronteerd wordt. Hij leest vervolgens voor:
“Jullie hebben gehoord dat er gezegd is: U zult uw naaste liefhebben en uw vijand haten. Maar ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie je bedreigen, dan zullen jullie kinderen worden van je Vader in de hemel, want die laat zijn zon opgaan over slechten en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.” (Matteüs 5: 43-45).
Deze passage doet hem denken aan een tekst in het ‘Handboek van Beoefeningen’. Daar vraagt Shantideva: “If you do not practice compassion toward your enemy then toward whom can you practice it?” The implication is, that even animals show love, compassion and a feeling of empathy toward their loved ones. As we claim to be practitioners of spirituality and a spiritual path, we should be able to do better than animals.”
De Dalai Lama haalt in dit verband een passage aan uit ‘Een Gids voor het Leven van een Bodhisattva’, waar Shantideva er op wijst hoe belangrijk het is de juiste houding tegenover je vijand te ontwikkelen. Als je dat kunt, zijn je vijanden je beste spirituele leraren omdat je dankzij hen, jouw verdraagzaamheid, geduld en begrip kunt versterken en ontwikkelen. Door meer verdraagzaamheid en geduld te ontwikkelen, zul je gemakkelijker je vermogen tot mededogen en daardoor altruïsme kunnen ontwikkelen. Dus zelfs voor je eigen spirituele pad zijn vijanden essentieel. De analogie in het Evangelie “de zon maakt geen onderscheid wáár ze schijnt’ is veelzeggend. De Dalai Lama vindt het een mooie metafoor voor mededogen: “het geeft aan hoe onpartijdig en alomvattend mededogen is.”
De Dalai Lama ziet bij mensen die geduld en verdraagzaamheid hebben ontwikkeld een soort rust en kalmte in hun leven. Ze zijn niet alleen gelukkiger en emotioneel stabieler, maar lijken ook fysiek gezonder en minder vaak ziek. Ze hebben een sterke wil, een goede eetlust en slapen met een schoon geweten. Onderzoek van de relatie tussen lichaam en geest, wijst uit dat positieve eigenschappen als mededogen, verdraagzaamheid en vergevingsgezindheid nauw samenhangen met fysieke gezondheid en welzijn, terwijl negatieve eigenschappen zoals boosheid, haat en verwardheid de fysieke gezondheid ondermijnen. Je zou daaruit kunnen afleiden, dat een gezonde houding en emoties meer in onze fundamentele menselijke aard ligt [p. 47 en 51, resp. blz. 52 -55].
___________________________________________________________