Februari 2025 Dutch

Welkom!

Februari 2025

De leringen van Sri Ramakrishna

Als je trots bent, doe het dan in de gedachte dat je de dienaar van God bent, de zoon van God. Grote mannen hebben de natuur van kinderen. Ze zijn altijd kinderen voor God, dus ze hebben geen egoïsme. Al hun kracht is van God – ze behoren toe aan Hem en komen van Hem, niets van henzelf.

Als je dit “ik” toch niet kunt vernietigen, laat het dan “ik de dienaar” blijven. Het zelf dat zichzelf kent als de dienaar en minnaar van God zal weinig kwaad doen.

Door de overtuiging te verwerven dat alles door de wil van God wordt gedaan, word je slechts een werktuig in Zijn hand. Dan ben je vrij, zelfs in dit leven. “Jij doet je werk, o Heer, mensen zeggen dat ik het doe.”

_______________________

Gopaler-Ma, de Moeder van Krishna

Er was een dame in Kolkata. Haar leven was Krishna. Dag en nacht, dag en nacht, leefde ze in Krishna. Ze had niets anders dan een stuk hout als kussen, een gescheurde matras als bed. Ze had geplette rijst als voedsel. En ze had een rozentuin. Dat was Gopaler-Ma. Zuster Nivedita, de grote Margaret Noble, zorgde voor deze grote heilige tegen het einde. Ze legt uit hoe het einde kwam.
De hele nacht hadden we de langzame, zware ademhaling van de stervenden gadegeslagen. In, in, in, het ging, steeds stiller en stiller, totdat je dacht dat er nooit meer enige beweging in het oude lichaam zou kunnen plaatsvinden, en dan weer vrijheid en een opeenvolging van snelle, diepe inademingen. Zulke ademhaling, zeiden ze, werd maar zelden gezien en was het resultaat van lange jaren van Pranayama, onbewust beoefend over de kralen, zoals de oude vrouw ze dag en nacht had geteld, de naam van haar Ishtam uitsprekend, “Gopala, Gopala, Gopala! ”
Want zij naast wie wij zaten en keken was Gopaler-Ma, die heilige die Sri Ramakrishna Zelf als Zijn moeder had behandeld.
Zonder ook maar één wens lag ze daar, zoals ze had geleefd, de geest zwevend in de gedachte die haar leven had gemaakt, het gezicht vol van de laatste zoetheid en vrede. Een dag en een nacht had ze al zo gelegen aan de Ganges. Want op het moment dat de volle maan opkwam, waren we met haar over de drempel van de deur gestapt en hadden we de stille vlucht van haar geest gevoeld, terwijl ze triomfantelijk het eerste van haar buitenste omhulsels afwierp, de schelp van haar thuis. Maar toen ze de Ghats had bereikt en een tijdje had gelegen in het spel van koele briesjes en de helderheid van de maan, had ze, zoals de stervenden dat plegen te doen, enkele tekenen van wederopstanding getoond. En de kaars van het leven was daarna nog vele uren opgebrand in zijn versleten fitting, voordat hij uiteindelijk gedoofd moest worden. Daar lag ze, de laatste ademhalingen kwamen met rustige tussenpozen, terwijl een van de monniken, die ze als jongens had gekend, over haar heen boog en met zijn voorhoofd tegen het hare half sprak, half fluisterde de woorden die de hindoe graag hoort in zijn laatste uur – Om Ganga Narayanal Om Ganga Narayana Brahma! Nog een moment, en toen klonk met één stem uit de kring van toeschouwers de kreet van Haribol, want de laatste adem was verdwenen. De geest van Gopaler-Ma was gevlucht en alleen het kleed van vlees was achtergelaten.
Toen vroeg iemand aan het hoofd van de baar, omhoogkijkend naar de opklaring van de lucht achter de wolken: “Is dit de dageraad?” En van de voet kwam het antwoord terug: “Ja, het is de dageraad!” En toen, naar beneden kijkend, zagen we dat het water dat de voeten van de stervenden had gebaad, zich al terugtrok – al een paar centimeter onder ons was gezonken. Gopaler-Ma was inderdaad gestorven op het moment van de dageraad, precies op het moment dat het tij keerde.

___________________________________________

Bhagavadgita

Waarom zegt de Gita dat haar leringen niet voor negatieve mensen zijn?
V: Is verdriet noodzakelijk om vooruitgang te boeken op het spirituele vlak?
Abhedananda: Nee, verdriet is een obstakel.
V: Wat zijn de eerste stappen naar het bereiken van Godsbewustzijn?
Abhedananda: De eerste stap is zelfbeheersing, concentratie en onthechting, dan onderscheidingsvermogen en verlichting. Het derde oog moet geopend worden om Godsbewustzijn te bereiken.
V: Waarom wordt het advies gegeven om de wijsheid die in de Gita wordt gegeven niet te geven aan degenen die de emotie niet hebben overwonnen?
Abhedananda: Nou, ik geloof niet dat het specifiek wordt genoemd “die de emotie niet hebben overwonnen”, maar die niet geloven, die geen neiging of verlangen hebben om de waarheid te weten. Het zou hetzelfde zijn als parels voor de zwijnen gooien. Net zoals Christus zei, gooi geen parels voor de zwijnen. Ze zouden het niet waarderen. Tenzij we iets waarderen, kunnen we geen vooruitgang boeken. Er moet waardering zijn, en om te kunnen waarderen, moeten we het in ons hebben. De hoogste waarheid, wanneer die wordt uitgesproken, kunnen alleen zij die het in zich hebben, die hun ogen open hebben, het waarderen. Anders zouden anderen lachen en belachelijk maken, en misschien gemene dingen zeggen over de wetenschap of de filosofie of de leraar. Alleen zij die hun spirituele ogen open hebben, kunnen het waarderen.

_____________________

 

 

De menselijke maat in tijden van dood en geweld

Kees Boukema

   

    Na de oorlog bleef Camus in dienst van het inmiddels legale ‘Combat’. In 1947 verscheen zijn roman ‘La Peste’. Het boek trok direct wereldwijd de aandacht. Binnen een half jaar werden honderddertig duizend exemplaren verkocht en er verschenen veel vertalingen. Niet alleen in vrijwel alle Europese landen, maar ook in de Verenigde Staten, Afrika, India en Japan. Deze interesse had onder meer te maken met het beeld dat Camus schetst van het christendom in de persoon van pater Paneloux. In een preek houdt hij de gelovigen voor, dat zij te lang hebben geheuld met het kwaad en te lang vertrouwd hebben op Gods barmhartigheid. Men meende, dat als men maar berouw toonde, alles geoorloofd was. Maar God had, moe van het wachten, zijn hoofd afgewend. “Beroofd van Gods licht bevinden wij ons voor lange tijd in de duisternis van de pest,”

    Aan de arts Rieux wordt gevraagd wat hij hiervan denkt; zijn antwoord: “Ik ben te veel in ziekenhuizen geweest om iets te voelen voor het idee van een collectieve straf. Maar ach, de christenen praten soms zo, zonder het werkelijk te menen. Ze zijn beter dan ze lijken. Paneloux is een geleerde. Hij heeft niet genoeg mensen zien sterven, daarom kan hij uit naam van een waarheid spreken. Maar de eerste de beste pastoor, die zijn parochianen zelf de heilige sacramenten heeft toegediend en het ademen van een stervende heeft gehoord, denkt er net zo over als ik. Hij zal proberen de ellende te verlichten, in plaats de uitmuntende werking ervan te betogen.”

     Camus verdiepte zich in de naoorlogse jaren ook in de geschiedenis van het politiek gemotiveerde terrorisme en de argumenten waarmee men heeft geprobeerd de terreur te rechtvaardigen. Uitkomsten van zijn onderzoek verwerkte hij in het boek “De mens in opstand” (Parijs, 1951) en ook in het toneelspel “Les Justes” (De Rechtvaardigen). Dit stuk is gebaseerd op de in januari 1905 door de ‘Strijdorganisatie’ van de revolutionair socialistische partij gepleegde aanslag op Groothertog Serge. Hoofdfiguur is Yanek Kaliajev, een man voor wie Camus respect had en bewondering koesterde, omdat hij “bij de uitvoering van de meest meedogenloze opgave zijn hart niet tot rust heeft kunnen brengen”. 

     Kaliajev had op zich genomen om een bom te werpen naar de koets waarin de Groothertog zich bevond. Maar op het beslissende moment deinsde hij terug, omdat hij in de koets ook twee kinderen zag zitten. Kaliajev wordt hiervoor door de partij ter verantwoording geroepen: 

Stepan (partij-ideoloog): ‘De partij had je opgedragen Groothertog Serge te doden.’

Yanek Kaliajev: ‘Dat is juist, maar ze had me niet opgedragen kinderen te vermoorden.’

Stepan: ‘We moeten de mensheid verlossen van zichzelf en haar slavernij (…) .

Alles is toegestaan wat onze zaak kan dienen.’

Annenkov (partijleider): ‘Ik wil niet, dat jij gaat zeggen dat alles is toegestaan, om wat voor reden dan ook. Waar het nu om gaat is: Doden wij straks twee kinderen?’

Stepan: ‘Begrijpen jullie dan niets? Doordat Yanek die twee kinderen niet heeft gedood, zullen duizenden Russische kinderen nog jaren van honger sterven. Hebben jullie wel eens kinderen van honger zien sterven? Ik wel. En de dood door een bom is daarmee vergeleken de hemel. 

Yanek heeft hèn niet gezien, hij heeft twee gedresseerde hondjes van de Groothertog gezien.’ 

Leven jullie alleen voor het moment? Ga dan aan liefdadigheid doen, bestrijd het alledaagse kwaad, maar waag je niet aan de revolutie, die alle kwaad voor altijd de wereld uit zal helpen.’

Dora (activiste): ‘Yanek weet dat de dood van de Groothertog het ogenblik dichterbij kan brengen, dat Russische kinderen niet meer van honger hoeven sterven. Maar door de dood van het nichtje en neefje van de Groothertog zal geen kind minder van de honger omkomen.’

Stepan: ‘De waarheid is, dat jullie niet in de revolutie geloven. Als jullie er écht van overtuigd zouden zijn, dat wij door onze offers en onze overwinning een Rusland kunnen opbouwen, bevrijd van tirannie, een vrij land, dat uiteindelijk de hele wereld zal omvatten en de mens bevrijd zal zijn van zijn heersers, wat zouden jullie je dan nog bekommeren om de dood van twee kinderen?’

     Een tweede moordpoging slaagt en Yanek Kaliajev wordt gearresteerd. Hij bekent schuld, wordt ter dood veroordeeld en geëxecuteerd door ophanging. Kaliajev was een van de weinige terroristen, die aan God geloofde. Vlak vóór de aanslag had een van zijn kameraden hem nog gezien, staande voor een icoon. In zijn ene hand hield hij de bom en met zijn andere hand sloeg hij het kruisteken. Maar de georganiseerde godsdienst wees hij af. In zijn cel vóór de executie, had hij elke ‘geestelijke bijstand’ geweigerd. “Ik beschouw mijn dood als het opperste protest tegen een wereld, waarin tranen en bloed de heerschappij hebben”, verklaarde hij. (De mens in opstand, p. 137 e.v.)

      In 1950, het jaar waarin dit toneelstuk in Parijs werd opgevoerd, voerden in Algerije opstandelingen actie voor onafhankelijkheid. Frankrijk bleef categorisch doof voor deze eis, waarop Algerijnse nationalisten er toe overgingen om met toenemende gewelddadigheid hun eisen kracht bij te zetten. Op 1 november 1954 begon onder leiding van het ’Front de Libération National’ een opstand tegen het Franse koloniaal bestuur.  De Franse regering meende aanvankelijk met tegengeweld de opstand te kunnen neerslaan. Daartoe werden op den duur duizenden militairen ingezet, waaronder drie regimenten ‘zoeaven’ (Algerijnen van Franse afkomst). Camus pleitte in artikelen in het Franse weekblad L’Express voor hervormingen die recht zouden doen aan de diversiteit van de Algerijnse samenleving. Hij drong er bij de strijdende partijen op aan om af te zien van gewelddadige acties die een oplossing van het conflict in de weg zouden kunnen staan. 

     Op zijn initiatief werd op 23 januari 1956 in het centrum van Algiers een bijeenkomst georganiseerd waar, behalve Camus, ook vertegenwoordigers van de islam en van de christelijke kerken het woord zouden voeren. Zijn toespraak waarin hij pleitte voor een ‘burgerlijk bestand’ (trêve civile) inhoudend, dat bij het gebruik van geweld vrouwen, kinderen en onschuldige burgers zouden worden gespaard, werd echter verstoord door tumult. Buiten was een ordewacht van de FLN slaags geraakt met een groep Franse nationalisten die een tegen-demonstratie hadden georganiseerd onder de leus ‘Algérie francaise’. Camus, gekomen met de bedoeling om de strijd te matigen, zag dat zijn initiatief de strijd slechts had verhevigd. Hij besloot om niet langer deel te nemen aan het openbare debat, omdat ‘het slechts leidde tot verharding van standpunten en meer verdeeldheid teweeg bracht’ (Ger Verrips, Albert Camus; een leven tegen de leugen, p. 131 e.v.) 

      Eénmaal verbrak hij zijn stilzwijgen. In 1957, toen aan Albert Camus de Nobelprijs voor literatuur was toegekend, werd hem tijdens de persconferentie na de uitreiking van de prijs op de man af gevraagd, ‘wat zijn inzet was voor gerechtigheid in zijn geboorteland’. Zijn antwoord: “Ik heb terreur altijd veroordeeld. Ik moet terreur ook veroordelen als die blindelings te werk gaat. Op dit moment worden er bommen gegooid in de trams van Algiers. Mijn moeder kan zich in een van die trams bevinden. Als dat gerechtigheid is, kies ik voor mijn moeder.” (Verrips, blz. 156 en René Puthaar, nawoord bij Albert Camus, ‘Laatste cahiers; 1951-1959’, p. 329).

     Het aan de Nobelprijs verbonden geldbedrag stelde hem in staat om in Zuid-Frankrijk een huis te kopen. Daar werkte hij aan zijn autobiografische roman ‘La premier homme’. Op 4 januari 1960 botste de auto van zijn vriend met wie hij meereed naar Parijs frontaal tegen een plataan. Camus was op slag dood. Hij had de onvoltooide, handgeschreven tekst van het boek bij zich. Het laatste fragment van dit manuscript luidt: “Die dag voelde hij het leven, zijn jeugd en de mensen tussen zijn vingers door glippen zonder er iets van te kunnen redden en, overgeleverd aan de blinde hoop, dat die duistere kracht (force obscure) die hem zo veel jaren boven de tijd had uitgetild, onbeperkt had gevoed en die ook in de moeilijkste omstandigheden zichzelf bleef, hem met een even onvermoeibare ruimhartigheid als ze hem zijn redenen van bestaan had gegeven, redenen zou verschaffen om ouder te worden en zonder opstandigheid te sterven (mourir sans révolte).”  

_______________________________

Kees Boukema is sinds decennia student van Vedanta en andere filosofische systemen. Hij heeft divers bijgedragen aan het veld van hoger denken. Hij heeft belangrijke artikelen en boeken geschreven en vertaald. Het nieuwste boek van Dhr Kees Boukema is, De Beoefening van Meditatie.

 

 

_______________________________________________________